In 1928 gaat Arsène nog een stap verder en richt de Kongolese maatschappij Plantexel op, waarvan hij voorzitter en
gedelegeerd-bestuurder wordt. Het grote geld stroomt binnen: dat eerste jaar
maakt Plantexel al een kwart miljoen frank winst. Maar op ‘Zwarte Vrijdag’, 24
oktober 1929, crasht de beurs van New York. De depressie sijpelt door naar de
rest van de wereld.
Vanaf 1930 gaan de zaken in het
wisselagentschap en Plantexel minder goed en wordt er geen winst meer gemaakt. Vertwijfeling
maakt zich van hem meester. Heeft hij de teksten van Grignion de Montfort en de
Openbaring van Johannes verkeerd
geïnterpreteerd? Wanhopig gaat hij op zoek naar signalen. Heeft hij iets over
het hoofd gezien?
In de eerste zin staat al te lezen dat de
openbaring van Jezus Christus er is gekomen om ‘aan de dienaren van God te
laten zien wat er binnenkort gebeuren moet’. Maar wat moet er dan gebeuren? Goedertier
heeft hier geen antwoord op. Aan de engel van Laodicea werd bevolen goud te kopen
dat door God gezuiverd was. Misschien werd daarmee iets anders bedoeld dan het
wisselagentschap en Plantexel? Goedertier staat terug op het punt waar hij tien
jaar voordien stond, toen hij dacht rijk te zijn, maar in werkelijkheid ongelukkig,
armzalig en berooid was. Nu pas is hij in de positie terecht gekomen, die in de
Openbaring beschreven wordt. Hij
heeft zalf nodig voor zijn ogen, zodat hij weer kan zien. Hij moet zich
volledig inzetten en breken met het leven dat hij tot nu toe heeft geleid.
Maar welk goud moet hij dan kopen, wat moet er
binnenkort gebeuren, wanneer zal het Laatste Oordeel plaatsvinden? Is geld
überhaupt wel het doel dat nagestreefd moet worden? Er staat namelijk
geschreven dat wie overwint, samen met Jezus op de troon zal zitten. Wie of wat
moet hij dan overwinnen?
Hoewel de beurscrisis in volle hevigheid woedt en zijn wisselkantoor al enkele jaren geen winst meer maakt, leent hij in de loop van 1932 zeer grote bedragen uit: 600.000 frank aan een familielid, advocaat Joseph Goedertier; 300.000 frank aan een liberale prominent uit de streek; 350.000 frank aan een Bruggeling. Familieleden en vrienden genieten van zijn gulheid. Hij is tevreden met hun belofte, maar zou de bedragen nooit meer terugzien.
Hoewel de beurscrisis in volle hevigheid woedt en zijn wisselkantoor al enkele jaren geen winst meer maakt, leent hij in de loop van 1932 zeer grote bedragen uit: 600.000 frank aan een familielid, advocaat Joseph Goedertier; 300.000 frank aan een liberale prominent uit de streek; 350.000 frank aan een Bruggeling. Familieleden en vrienden genieten van zijn gulheid. Hij is tevreden met hun belofte, maar zou de bedragen nooit meer terugzien.
Gaat het hier om een 'soort naïef altruïsme', zoals sommigen vroeger veronderstelden?
Hebben de tweede en derde Openbaring van Arsène Goedertier zijn handelen in deze richting gestuurd?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten