Enveloppe van de DUA-brief van 28 mei 1934
1 mei 1934. Monseigneur
Coppieters, de bisschop van Gent, ontvangt een brief in een groene enveloppe, die
was gepost op 30 april in Antwerpen 12, Linkeroever. Het postkantoor
was gesitueerd aan het eindstation van Linkeroever, Vlaams Hoofd geheten.
Op 16 mei 1934 noteert commissaris Luysterborgh dat kanunnik Van den
Gheyn deze brief op 7 mei aan de gerechtelijke politie kwam afgeven. Twee dagen
eerder had kanunnik Standaert tegenover de gerechtelijke politie toegegeven in
het bezit te zijn van een naamloze brief. Hij deed deze bekentenis slechts
nadat Luysterborgh erop had aangedrongen alle verdachte brieven aan hem door te
spelen.[i]
De getypte brief, hier vertaald uit het Frans, luidde als volgt:
Wij
hebben het voorrecht u mee te delen dat wij beschikken over de twee
schilderijen van Van Eyck, die uit de hoofdkerk van uw stad ontfutseld werden.
Wij
zijn van mening dat het beter is om u niet uit te leggen door welke bewogen
gebeurtenissen wij in het bezit gekomen zijn van deze parels. Dat is op zo’n
verwarde wijze gebeurd, dat de plaats waar het kostbaarste van de twee werken
berust, inderdaad slechts aan één persoon bekend is. Dit gegeven is het enige
dat u moet interesseren, want het houdt schrikwekkende mogelijkheden in.
Wij
stellen u voor de twee panelen aan u te bezorgen tegen volgende voorwaarden: vooreerst
leveren wij de grisaille van Sint-Jan. Na ontvangst van dit schilderij zult u
een persoon, wiens adres u aangeduid zal worden, de som van één miljoen ter
beschikking stellen in 90 biljetten van 10.000 BEF en 100 biljetten van 1.000
BEF. Die som zal verpakt worden in een pakje verzegeld met het zegel van het
bisdom. Daarna zult u alles verpakken in bruin papier verzegeld met een gewoon
zegel.
Bovendien
verplicht u er zich toe, Monseigneur, door een voorafgaande uitwisseling van de
biljetten – of op een andere manier – te vermijden dat de nummers van de biljetten
genoteerd kunnen worden. En tot slot verbindt u zich ertoe de bevoegde overheid
te overhalen alle vervolgingen te staken en de zaak definitief te klasseren.
Nadat
wij zonder moeilijkheden de biljetten uitgewisseld hebben, zal u onmiddellijk
de plaats worden aangeduid waar u de Rechtvaardige Rechters kunt terugnemen.
Wij
begrijpen dat de gevraagde vergoeding hoog is, maar een miljoen kan
gerecupereerd worden, terwijl een Van Eyck daarentegen niet meer opnieuw geschilderd kan worden. Meer nog, welke
overheid zou anderzijds de verantwoordelijkheid op zich durven nemen om onze
voorstellen, die de vorm van een ultimatum hebben, te verwerpen. Wij weten maar
al te goed dat de artistieke en wetenschappelijke wereld verontwaardigd zou opstaan
indien zij de weigering en de omstandigheden van onze voorstellen zou vernemen.
Indien
u onze voorwaarden aanvaardt, waaraan we overigens geenszins twijfelen, zult u
op de data van 14 en 15 mei, in het dagblad La Dernière Heure, in de rubriek
van de kleine advertenties ‘Allerlei’ de volgende tekst laten inlassen: ‘D.U.A.
In afspraak met de overheid aanvaarden wij integraal uw voorstellen.’
Wij
zijn zo vrij u ertoe te bewegen niet te treuzelen met uw stappen en uw
antwoord, want iedere verloren dag vergroot het gevaar voor beschadiging van de
schilderijen.
Maar
pas op voor de ramp. Een weigering of het zoeken van een oplossing langs
slinkse wegen zullen automatisch de definitieve en onherstelbare vernietiging
van deze juwelen veroorzaken.
Vanaf de eerste brief werd duidelijk dat De Rechtvaardige Rechters en Sint
Jan de Doper op 30 april reeds op een verschillende plaats waren verborgen.
D.U.A. schreef immers: ‘…de plaats waar het kostbaarste van de twee werken
berust’. Slechts in beperkte kring was geweten dat men
het paneel met de St. Jan en de Rechtvaardige Rechters in de 19de
eeuw te Berlijn ontdubbelde. Luysterbogh noteerde: ‘…het ontvreemd paneel dat –
en zulks is in het algemeen niet gekend – eens uit zijn omlijsting genomen
zijnde, werkelijk uit twee verschillende afzonderlijke delen bestaat.’[ii] Aangezien D.U.A. hier
blijkbaar van op de hoogte was en omdat hij beloofde de grisaille zomaar terug
te bezorgen, besloot het gerecht op deze brief te antwoorden zoals D.U.A. het vroeg.
Dit evenwel zonder in te gaan op de financiële eis van de afperser, in de hoop
hem zo in de val te lokken. Ook wilde men absoluut laten uitschijnen dat de
advertentie uitging van het bisdom.[iii] Daarom verscheen er op
14 en 15 mei in La Dernière Heure: ‘D.U.A.
Voorstel overdreven’.
Op 20 mei ontving de bisschop al een tweede brief die op 19 mei in
Brussel I, Muntcentrum was gepost en afgestempeld tussen 12 en 13 uur.[iv] Op de gelijkaardige groene briefomslag, die
ditmaal twee vellen bevatte, was er links bovenaan ‘d u a’ getypt.
Wij
hebben kennis genomen van uw antwoord in het dagblad. U hebt ongetwijfeld voorzien
dat het ons slechts weinig dichter bij de oplossing zal brengen, daarbij uit
het oog verliezend, dat iedere verloren dag de middelen vermindert om de
voorwerpen ongeschonden te bewaren. De voorgestelde voorwaarden bevatten twee
duidelijk te onderscheiden gedeelten: de commissie en de definitieve klassering
van de zaak. Uw antwoord laat voor deze twee vragen vele deuren open. We willen
geloven dat u principieel het bedrag van de commissie buitensporig vindt. Laten
wij dus eerst dat interessante punt behandelen. Onze aanspraken bedragen
nauwelijks 5% van de waarde van de beide panelen afzonderlijk. Maar hun waarde
wordt dubbel zo groot door het feit dat ze de polyptiek terug zouden brengen
tot een ongeëvenaard geheel. Bovendien mag u niet uit het oog verliezen dat de
te verhandelen voorwerpen behoren tot de kostbaarste voorwerpen die er op de
wereld bestaan. En het is duidelijk dat we allen met die waarheid rekening
moeten houden. En daarom zijn wij er zeer zeker van, dat u ertoe gebracht zult
worden onze voorwaarden volledig te aanvaarden, want ze zijn allerminst overdreven
in vergelijking met wat wij u aanbieden. We kunnen dus helemaal niet terugkomen
op het voorgestelde bedrag en u zou ten zeerste ongelijk hebben nog langer te
talmen.
Wij
hechten eraan, dat er nooit iets bekend wordt van onze betrekkingen,
mensenlevens kunnen ervan afhangen en het is daarom dat wij de definitieve
klassering van de zaak eisen.
Wij
zullen nog vijf dagen wachten om het uwe te lezen op onze eerste voorstellen. Zodra
deze termijn is gepasseerd, zullen wij ons verplicht zien – ten einde een
oplossing te forceren – u enkele afgesneden stukjes van de Sint-Jan op te
sturen en we zullen daarna bekijken of het nodig is op die manier verder te
gaan. Er is geen andere mogelijkheid.
Wij
durven u dus aanmanen opnieuw stappen te ondernemen bij de bevoegde overheid.
Er zal haar duidelijk gemaakt moeten worden, dat wij alleen een definitieve en
vlugge oplossing aanbrengen aan de grootste gekende zaak op dit gebied en dit
tegen een in verhouding minieme commissie.
Wij
verwachten uw antwoord langs dezelfde weg binnen de vijf dagen na ontvangst van
dit schrijven.
Intussen
bieden wij u, Monseigneur, de
verzekering van onze
beleefde hoogachting.
Op het tweede blad stond geschreven:
Daar
wij deze zaak bijna als een commerciële zaak afhandelen en de voorwerpen in
werkelijkheid aan derden toebehoren, is het billijk u een commissie van 5% uit
te keren, waarover u vrij kunt beschikken.
Dit kwam erop neer dat de bisschop maar 950.000 frank in het pakje
hoefde te steken en 50.000 frank voor zich kon houden. Eigenlijk kwam het
berichtje nogal spottend over, aangezien er over het eigendomsrecht onenigheid
bestond tussen de overheid en het bisdom. Het bisdom beschouwde het gehele Lam
Gods als zijn eigendom, terwijl D.U.A. uitdrukkelijk stelde dat dit niet
het geval was.
Kanunnik Standaert schreef in 1935 in zijn rapport dat er vanaf dat
moment overlegd werd op het hoogste niveau, tussen minister van justitie
Janson, de Brusselse procureur-generaal Hayoit de Termincourt en de Gentse
procureur des konings De Heem. Janson zou aan bisschop Coppieters voorgesteld
hebben om de onderhandelingen zelf op eigen risico voort te zetten. De bisschop
ging hier echter niet op in.[v] Verontrust door de
dreigende beschadiging van de grisaille, besloot De Heem na overleg met
Coppieters, de zaak volledig in handen te nemen. Ook nam hij het besluit om het
miljoen nooit te betalen en de dader in een valstrik te lokken.[vi] Op 25 mei verscheen in La Dernière Heure dan ook het
volgende bericht: ‘D.U.A. In afspraak
met de overheid aanvaarden wij uw voorstellen volledig.’
D.U.A. antwoordde met een derde brief, gepost op 28 mei aan het
Brusselse Noordstation, in de Vooruitgangstraat. Karel Mortier, Noël Kerckhaert[vii] en Rudy Pieters[viii] schrijven dat de omslag
van deze derde brief zich niet meer in het dossier bevindt. Nochtans vond ik er
in 2002 in het Gentse dossier twee kopieën van terug.
Op een bijgevoegde notitie stond in potlood geschreven dat de originele
briefomslag zich bij de gerechtelijke politie in Brussel bevond. Ooit had men
hem daar naartoe gestuurd voor grondig onderzoek, in de hoop te achterhalen
waar dit type omslag geproduceerd en verdeeld werd. Blijkbaar is de omslag
daarna nooit teruggekeerd naar Gent.
Bij deze brief was depotbiljet 8178 van het bagagedepot van het
Brusselse Noordstation gevoegd. Het biljet was op dezelfde dag afgestempeld, om
8 uur.
[ix] Men is er altijd vanuit
gegaan dat de afperser hier een groot risico nam door het depotbiljet
onmiddellijk te verzenden na afgifte van het grisaille. Hoe vlugger het gerecht
de stationsambtenaar kon ondervragen, hoe verser zijn gezicht in het geheugen
van de bediende zou staan. Later zullen we zien dat de afperser zich wel bewust
zal geweest zijn van dit risico, maar dat hij het manoeuvre doelbewust
uitvoerde.
De korte brief luidde al volgt:
Wij
hebben kennis genomen van uw antwoord in het dagblad van 25 mei en nemen goed
nota van uw verplichtingen. Leef ze nauwgezet na en wij zullen de onze houden.
Gelieve hierin gesloten het ontvangstbewijs te vinden van de bewaarplaats waar
S.J. te uwer beschikking ligt.
Binnen
drie dagen zullen wij u het adres bezorgen van de persoon aan wie u het pakje
zult moeten bezorgen dat onze commissie bevat, in overeenstemming met onze
vroegere aanwijzingen.
Gelieve
het nodige te doen opdat het verzegelde pakje onmiddellijk aan de aangeduide
persoon zou overgemaakt worden.
Zodra
de biljetten uitgewisseld zijn, zullen wij u aanduiden waar u de R.R. zult
vinden en de zaak zal afgesloten zijn.
Teneinde
alle moeilijkheden te vermijden, raden wij u aan het geheim te bewaren betreffende
de overhandiging van de S.J.
Gelieve
te aanvaarden, Monseigneur, de verzekering van onze beleefde hoogachting.
D.U.A.
Kanunnik Standaert, commissaris Luysterborgh en drie leden van de
Brusselse gerechtelijke politie begaven zich de dag erna naar het bagagedepot
van het station. Vol spanning overhandigden ze het biljet aan de
verantwoordelijke bediende. De man kwam terug met een bruin pak ter grootte van
het verdwenen paneel. Met het ongeopende pak reden ze naar het Brusselse
gerechtshof, waar het bruine papier werd verwijderd. Er kwam een zwart wasdoek
tevoorschijn, omwonden met een fijn, grijsachtig koordje en een dikker wit
touw. Ze stelden vast dat het nieuwe wasdoek langs weerszijden niet zo behendig
met een touw was afgesneden. Verheugd zagen ze echter ook dat achter het doek de
grisaille verscholen zat. Het ging daadwerkelijk om de authentieke en
ongeschonden Sint Jan de Doper. Kanunnik Standaert ontfermde zich verder
over het schilderij.[x]
De volgende ochtend begon men echter te twijfelen aan de authenticiteit
van het paneel. Luysterborgh schrijft in zijn proces-verbaal: ‘Er werd op
gestelden dag overgegaan tot het nazicht van het paneel in tegenwoordigheid van
kanunniken Van den Gheyn en Standaert en den heer Coppejans Henri,
kunstschilder, en de 31ste Mei werd het houten rugbekleedsel van het
paneel vergeleken met dit van een ander paneel; beide bekleedsels waren van
denzelfden aard en lieten geen twijfel over nopens de echtheid van het
teruggebrachte stuk.’[xi]
Een persoon uit de omgeving van de bisschop vertrouwde Karel Mortier en
Noël Kerckhaert later toe dat de grisaille na de inspectie werd ondergebracht
in een kamer, grenzend aan de slaapkamer van de bisschop.[xii]
Op 30 mei ondervroeg de Brusselse gerechtelijke politie in het
Noordstation de stationsambtenaar, Alex Puissant. Hij had op 28 mei 116
personen bediend, en ondertussen al meer
dan dubbel zoveel mensen ontvangen. Toch wist hij de volgende beschrijving te
geven: ‘Een particulier van ongeveer 50 jaar oud; klein van gestalte; vrij
mollig; zwart haar; snor en grijzende sik; zag er welgesteld uit en sprak
Frans.’ Toen Puissant de man vroeg of er een schilderij in het pak zat,
antwoordde deze: ‘Non, c’est une planche.’ [xiii]
Op 1 juni ontving de bisschop de vierde brief, gepost op 31 mei in
Antwerpen 6, Centraal Station, afgestempeld tussen 17 en 18 uur.
In
overeenstemming met ons akkoord en onze voorgaande instructies verzoeken wij u het pakje dat onze vergoeding
bevat persoonlijk aan de heer pastoor Meulepas, St. Laurentiuskerk,
Antwerpen, te willen overhandigen. U
zou hem kunnen laten weten dat het een teruggave van papieren en brieven
betreft, waarmee de eer van een der meest achtbare families gemoeid is.
Gelieve
samen met het pakje het hierbij gevoegde
van boven naar onder doorgescheurd blad te overhandigen. De persoon die zich
zal aanbieden om het pakje af te halen, zal, om zijn identiteit te bewijzen,
een stuk van een ander deel van het gescheurde blad voorleggen, dat zowel wat
betreft de tekst als wat betreft de scheur bij een deel van dit aangeboden
papier zal passen. En het is alleen aan de bezitter van dit papier dat hij het
pakje zal moeten afgeven. Wij menen dat die voorzorgen noodzakelijk zijn om
iedere vergissing of indiscretie uit te schakelen. Geen enkele verklaring mag
aan die persoon gevraagd worden. Kom uw beloften goed na en probeer zelfs niet
stilletjes de opsporingen voort te zetten want ze zouden automatisch tot het
verlies van de R.R. leiden.
Gelieve
langs dezelfde weg in hetzelfde dagblad de overhandiging van het pakje aan te
kondigen door het volgende bericht: ‘D.U.A. S.J. goed aangekomen en pakje
overhandigd.’
Handel
snel en de zaak zal binnenkort geregeld zijn.
Aanvaard,
Monseigneur, onze beleefde groeten.
De
heer pastoor van St.-Laurentius
Antwerpen
Op de derde regel van deze brief was er aanvankelijk plaats open gelaten.
Waar het adres van de priester moest komen, werd een stippellijn getypt. Daarna
werd de brief uit de typemachine gehaald, het blad er zonder carbon terug
ingestoken, en het bewuste adres op de stippellijn getypt. Dit kan afgeleid
worden uit het gegeven dat het adres op een andere hoogte is getypt dan de
voorgaande woorden.
In zijn vorige brief had D.U.A. nog beloofd dat hij binnen drie dagen
het adres zou meedelen van de persoon aan wie het pakje moest worden bezorgd.
Hoewel hij al maanden met deze zaak bezig was, had D.U.A. drie dagen voor de
aflevering van het losgeld nog steeds geen adres gekozen waar het pakje moest
worden afgeleverd. Was hij onvoldoende voorbereid… of is hier iets anders aan
de hand?
Op 4 juni 1934 liet Luysterborgh in La Dernière Heure het volgende bericht verschijnen: ‘D.U.A. Brief ontvangen. Ingevolge
indiscreties enkele dagen geduld.’
Wat was er gebeurd? Op donderdag 31
mei had het Brusselse blad L’Indépendence Belge openbaar gemaakt dat de
gestolen grisaille was teruggevonden in een Brussels station. De speurders
kregen bijna een beroerte. De kans bestond dat de onderhandelingen nu spaak
zouden lopen. Commissaris Luysterborgh dacht dat de ‘indiscreties’ ook hun
oorsprong vonden in Brussel.[xiv]
Logischerwijs werden het bisdom en het gerecht overstelpt met lastige vragen. Men
deed alle moeite om het bericht te ontkennen.[xv]
Nog op 4 juni werd de vijfde brief afgestempeld, tussen 19 en 20 uur.
Dit keer koos de afperser voor het postkantoor op de Jules Moretuslei 408 te
Wilrijk, vlakbij Antwerpen.
De
laatste in de dagbladen verschenen berichten wijzen op onvergeeflijke
(in)discreties die elke voorziene oplossing in gevaar brengen. Alvorens verder
te gaan, willen wij de verzekering en uw erewoord hebben, dat de zaak wel
degelijk geklasseerd is en dat niets zal ondernomen worden om de identiteit op
te sporen of te onderscheppen van de personen, tussenpersonen of anderen, die
belast zullen zijn met de overbrenging of de ontvangst van de vergoeding en de
R.R.
Wij
willen als een verbintenis aanvaarden, de publicatie van de volgende
advertentie langs dezelfde weg in hetzelfde dagblad: ‘A.N.S. Volstrekte belofte
dat geheim zal worden bewaard. Handel volkomen onbezorgd.’
U
zult vaststellen dat de initialen veranderd werden om andere indiscreties te
voorkomen.
Aanvaard,
Monseigneur, de verzekering van onze volkomen hoogachting,
Blijkbaar was de afperser bang dat buitenstaanders op de hoogte konden
zijn van de eerder gebruikte initialen in La Dernière Heure. Vanaf nu moesten
de initialen A.N.S. gebruikt worden. Zijn vraag werd echter genegeerd en op
donderdag 7 juni verscheen in La Dernière Heure: ‘D.U.A. Pakje zal zaterdag 9
juni overhandigd worden.’
Op 8 juni bracht commissaris Luysterborgh het pakje en het afgescheurde
krantenblad naar pastoor Meulepas. Er zat echter geen miljoen, maar slechts
25.000 frank in: twee biljetten van 10.000 frank en vijf van 1000 frank.[xvi]
Al snel werd duidelijk dat D.U.A. met het laatste bericht geen genoegen
nam. Op 9 juni verstuurde hij zijn zesde brief, vanuit Brussel I en
afgestempeld tussen 19 en 20 uur.
Wij
bevestigen hierbij onze brief die u dinsdag 5 juni bereikt moet hebben en
waarin u verzocht wordt uw beloften te hernieuwen door de inlassing van volgend
bericht: ‘ A.N.S. Volstrekte belofte dat geheim zal bewaard worden. Handel
volkomen onbezorgd.’
Wij
hebben onze beloften gehouden en willen er, na de ongelukkige indiscretie,
zeker van zijn, dat u uw beloften zult houden. De inlassing verplicht u op erewoord.
Aanvaard,
Monseigneur, de verzekering van onze eerbiedige hoogachting.
Op 9 juni kon de afperser naar Antwerpen reizen om de veronderstelde
950.000 frank af te halen. Hij besloot dit niet te doen en bleef eisen dat de
initialen D.U.A. door A.NS. zouden worden vervangen. Ook de belofte dat het
geheim bewaard zou worden, bleek voor hem van cruciaal belang.
Ditmaal ging het gerecht wel in op zijn vraag en zo viel op 13 juni in La Dernière Heure de volgende
tekst te lezen: ‘A.N.S. Volstrekte
belofte dat geheim zal bewaard worden. Handel volkomen onbezorgd.’
Op 14 juni kreeg pastoor Meulepas omstreeks 16 uur een telefoontje van
een vreemde man. Eerst had deze onbekende naar de pastorie gebeld, maar
aangezien de parochiepriester niet aanwezig was, had men hem het telefoonnummer
759.68 van het nabijgelegen Hof Leysen
gegeven. De onbekende kondigde in goed Frans aan een pakketje te komen afhalen
dat bij de pastoor was gedeponeerd. Meulepas nodigde de beller uit om binnen
een kwartiertje naar zijn huis te komen.
Even later werd er gebeld aan de Markgravelei 95. Toen de pastoor open
deed, zag hij een robuuste man met een pet in de handen voor zijn deur staan.
Die overhandigde hem een omslag waarop getypt was: ‘Monsieur le Rev. Meulepas,
Curé de St. Laurent, Anvers’; in potlood was er het nummer 95 aan toegevoegd.
De man sprak het Antwerps dialect. Meulepas opende de omslag en vond er
het halve krantenblad in. Toen hij deze pagina tegen de helft hield die D.U.A.
eerder had opgestuurd, zag hij dat de
twee helften precies op elkaar aansloten. Dit was het teken dat hij met de juiste
bode te maken had. Meulepas overhandigde het pakje met het losgeld, de
boodschapper vroeg of hij nog iets moest zeggen. Meulepas antwoordde ontkennend
en de chauffeur verdween.[xvii]
Meulepas had zijn meid de opdracht gegeven om de straat discreet te
observeren. De vrouw deed alsof ze de brievenbus ging lichten en zag een beetje
verder aan de overkant van de straat een taxi met het nummer 22 staan.[xviii] De passagier op de
achterbank droeg een bril waarop de zonnestralen weerkaatsten. Een betere
beschrijving kon ze daardoor niet geven. Af en toe bukte de man zich naar voren
om de pastorie in het oog te houden. Luttele ogenblikken later stapte de bode
in.[xix] Toen hij het pakje aan
zijn cliënt overhandigde, stak die dat schijnbaar achteloos weg, waarna de taxi
richting Brederodestraat reed.
Op de hoek van de Brederodestraat en de Broederminstraat wenste de
passagier uit te stappen. Hij betaalde de taxichauffeur – er kon geen fooi af –
en verdween. Later onderzoek bracht aan het licht dat D.U.A. de taxichauffeur
als tussenpersoon had gebruikt; de man had niets met de zaak te maken. Hij had
zijn cliënt, een kleine gezette man en voornaam gekleed, opgepikt aan het
Zuidstation.[xx]
Toen de afperser het verzegelde pakje opende, moet hij behoorlijk
geschrokken zijn. In plaats van de gevraagde 950.000 Belgische frank stak er in
het pakje maar 25.000 frank. Luysterborgh had er ook een begeleidend schrijven
aan toegevoegd. De inhoud werd door de procureur des konings gedicteerd, maar
hij liet uitschijnen dat de brief in opdracht van de bisschop was geschreven.
Eveneens vertaald uit het Frans, ging de brief als volgt:
D.U.A.
In
deze omslag overhandigt Monseigneur U
voor de grisaille 2 biljetten van 10.000 BEF en 5 van 1.000 BEF of
vijfentwintigduizend BEF, waarvan hij verzekert de nummers niet te hebben
genoteerd en dat niemand ze gezien heeft.
Hij
bevindt zich in tegenstelling tot zijn verwachtingen in de onmogelijkheid de verlangde
som te verzamelen. Maar hij zal nadien of op het ogenblik dat de R.R. geleverd
worden, de som van 225.000 BEF betalen.
Deze
voorwaarden zijn te nemen of te laten.
De
bisschop kan niet meer doen, want door de aard van de zaak kan geen oproep tot
openbare intekening plaatshebben.
Duid
ons de door u gekozen wijze aan waarop de R.R. terugbezorgd zullen worden en
hoe de bepaalde som gestort moet worden. In ieder geval zal die slechts betaald
worden tegen overhandiging van het paneel en na onderzoek van diens authenticiteit:
het is geven en nemen.
Het
staat u vrij de inhoud van de omslag, die u overhandigd zal worden, vooraf na
te zien.
De
bankbiljetten zullen geen enkel kenmerk vertonen en de verzekering wordt
gegeven dat er geen nota genomen zal worden van hun nummers.
Om te antwoorden op uw brief die in Wilrijk
gepost werd, geeft de bisschop u de verzekering dat de zaak wel degelijk
geklasseerd werd en dat niets ondernomen zal worden om diegene(n) te kennen die
de vergoeding in ontvangst zullen nemen.
Naast het verzegelde pakketje, had
het bisdom – zonder dat het gerecht hiervan op de hoogte was – een andere brief
meegegeven. Deze actie heeft men altijd getracht geheim te houden. De inhoud
van die brief is dan ook nooit vrij gegeven. Wel staat vast dat het bisdom aan
de afperser voorstelde om naar het Centraal Station te komen en alles daar
onderling te regelen. Maar er kwam niemand opdagen. Wel zou men op ongeveer 50
meter afstand een bekende wisselagent uit het Gentse gezien hebben. Hij
verdween echter in de massa.[xxi]
Het staat vast dat het sterk
gereduceerde losgeld en de bijgevoegde brief D.U.A. enorm ontgoocheld hebben. Van
de superioriteit en het zelfvertrouwen die D.U.A. tot nu toe kenmerkten, was
vanaf dit ogenblik niet veel meer te merken.
Op deze veertiende juni kwam D.U.A. tot het besef dat zijn goed uitgekiend plan spaak dreigde te
lopen. De wijze waarop het losgeld werd opgehaald, had hij – zoals we later nog
zullen zien – nochtans terdege voorbereid. De operatie werd echter doorkruist
door het onverwacht manoeuvre van het bisdom, lees: het gerecht. Had hij ook
een Plan B? Het initiatief lag in ieder geval nog steeds bij hem.
Het gerecht had een ongelooflijk risico genomen. Wat hoopte men
eigenlijk te bereiken? Er waren twee mogelijke opties geweest. Ofwel de
gevraagde 950.000 frank betalen in ruil voor De Rechtvaardige Rechters (waar men duidelijk niet voor gekozen
had), ofwel de afperser in een hinderlaag lokken en bij de kraag vatten. In het
laatste geval had zich op 14 juni een uitgelezen kans aangeboden, zelfs als de
afperser met tussenpersonen werkte. De grootste blunder was nog dat men de
persoon niet had laten schaduwen die het losgeld had opgehaald. Had het gerecht
dan totaal geen benul van de fenomenale waarde van het kunstwerk?
Zoals later zal blijken, hield D.U.A. rekening met twee mogelijkheden.
Ofwel kreeg hij die dag het gevraagde losgeld, ofwel werd hij gevat. In ieder
geval heeft deze ‘tussenoplossing’ hem behoorlijk uit het lood geslagen, zoals we
uit zijn volgende brieven kunnen opmaken. Ook wordt duidelijk dat hij zich
nooit tot een voorstel ‘handje-contantje’ zal laten verleiden.
Het duurde vier dagen vooraleer hij zijn volgende brief postte, in
Brussel I, afgestempeld tussen 19 en 20 uur. In deze zevende brief komt zijn
diepe ontgoocheling duidelijk naar voren.
Wij
hebben kennis genomen van uw geëerde brief, terzelfder tijd overhandigd als het
pakje dat 25.000 BEF bevatte. Het lijkt ons onnodig te onderstrepen hoe
bedroefd wij waren bij het lezen ervan. Een overeenkomst verbreken op een
dergelijk ogenblik, terwijl wij er ons toe verbonden hadden, mits betaling van
een in verhouding klein commissieloon, u het meest kostbare voorwerp op de
wereld te overhandigen, en waarvan het
verlies in de toekomst zou blijven drukken op hen die er de oorzaak van waren.
Het is onbegrijpelijk. En verder het wederzijdse vertrouwen ondermijnen, dat zo
noodzakelijk is bij de delicate en moeilijke onderhandelingen over dit reusachtige
kunstwerk. Het is erg.
Bij
het kalm en aandachtig lezen van uw geëerde brief stellen wij vast, Monseigneur,
dat u het akkoord op twee zeer verschillende manieren verbreekt:
1.
U vermindert het
bedrag van het commissieloon, terwijl u ons een miniem commissieloon stuurt
voor de grisaille, dat niet eens gevraagd was.
2.
U verandert
grondig de modaliteiten van het overhandigen van de commissie en het paneel.
Anderzijds bevestigt u ons dat de zaak wel degelijk geklasseerd is.
Laten
wij de eerste tekortkoming onderzoeken.
1.
U slaagt erin te beschikken over 250.000 BEF. Wij kunnen de onmogelijkheid om
meer te doen niet aanvaarden. Het is onaanvaardbaar dat de burgerlijke en
kerkelijke overheden het verschil van onze twee cijfers zouden inroepen om de
R.R. van een zekere vernietiging te redden. De Koning, de Koninginnen, de Regering en de bisdommen van België, de
geldaristocraten en de grote rijk gedecoreerde beschermers van de kunst zouden
gezamenlijk de gevraagde som niet bijeen kunnen brengen? Wij kunnen dit niet
geloven.
2.
U wilt de modaliteit veranderen over de overhandiging van het losgeld en het paneel
en dit nadat u ons vertrouwen grotendeels hebt vernietigd. Wij kunnen dat niet
aanvaarden. Vooraleer u onze voorstellen over te maken, hebben wij geruime tijd
de mogelijkheden onderzocht en wij zijn van mening dat er niets veranderd moet
worden. Tot hier toe hebben wij onze beloften gehouden. Wij hebben u zonder
iets te eisen de S.J. gestuurd om u onze goede trouw te bewijzen, evenals onze
intenties en de echtheid van de voorwerpen die wij u voorstellen over te dragen.
Wij hebben u aangespoord uw beloften na te komen en daarbij bevestigd dat wij
de onze zullen houden. Welnu, wij zullen deze ook in de toekomst nog houden –
maar wij kunnen niets veranderen aan onze voorwaarden. Wij wijzen ieder ‘loven
en bieden’ af. Want wij weten wat ons te doen staat in geval van woordbreuk.
Om
deze twee juwelen in handen te krijgen, hebben wij ons leven gewaagd en wij
gaan voort te veronderstellen dat hetgeen wij vragen niet overdreven en niet
onmogelijk te realiseren is.
Wij
zullen zes dagen wachten na ontvangst van dit schrijven alvorens uw antwoord te
vernemen langs dezelfde weg als gewoonlijk. In onze voorgaande brieven hebben
wij u er al op gewezen dat iedere verloren dag het gevaar voor het kunstwerk
vergroot. Een onmiddellijk antwoord verdient dus de voorkeur.
Gelieve
te aanvaarden, Monseigneur, de verzekering van onze eerbiedige hoogachting.
Commissaris Luysterborgh schreef: ‘De gematigde toon in het jongste
schrijven van D.U.A. is onbetwistbaar het bewijs dat de afperser in grote
geldnood verkeert en weldra zal bereid zijn uit eigen beweging tot een nieuw
voorstel te komen.’[xxii] Maar uit ‘… het
onbetwistbare bewijs…’ komt veeleer naar voren dat Luysterborgh zijn
ondoordacht manoeuvre trachtte te verbloemen. Uit de brief blijkt vooral een
grote standvastigheid van de afperser. Frappant is ook dat de commissaris er
zomaar vanuit gaat dat de afperser in grote geldnood verkeert; andere drijfveren
werden blijkbaar bij voorbaat uitgesloten.
Onverstoorbaar reageerde het gerecht op 21 juni met de volgende
advertentie in La Dernière Heure: ‘D.U.A.
– Brief ontvangen. Betreuren vroeger voorstel te moeten handhaven.’
Twee weken gebeurde er niets. Toen werd op donderdag 5 juli, tussen 20
en 21 uur, een brief afgestempeld in Brussel I.
Als
gevolg van uw laatste mededeling in de pers zijn wij in conflict gekomen en
indien dit conflict binnenkort niet is opgeruimd, zal dit het verbreken van de
betrekkingen uitlokken, welke moeilijk weer aangeknoopt zullen kunnen worden,
wegens de bijzonder buitengewone omstandigheden.
Wij houden eraan nogmaals te onderstrepen, dat de
oorzaken van dit conflict niet van onze kant komen en dat, indien deze zaak met
een tot hier toe ongekende belangrijkheid op dit gebied nog niet in gunstige
zin is opgelost, men misschien nooit tot een gelukkige oplossing zal komen en
de fout zal neerkomen op hen die hun verplichtingen, in gemeenschappelijk
akkoord met de bevoegde overheid aangegaan, niet zijn nagekomen. Indien wij
nogmaals aandringen op het aandeel der verantwoordelijkheid is dit omdat, vroeg
of laat, wanneer de zaak verkeerd loopt, dit bekend zal worden en zwaar te
dragen zal zijn, vooral na behandeling in het Belgisch Parlement.
Om
terug te komen op de inhoud van uw brief, moeten wij u bevestigen wat wij u
hebben geschreven. De wijze van uitwisseling die u voorstelt, is praktisch niet
te verwezenlijken. Maar bovendien zult u moeten begrijpen dat wij ons, wegens het
niet nakomen van uw verplichtingen, tot geen enkele prijs meer willen verbinden
u het paneel te overhandigen zonder vooraf de verlangde premie te hebben
ontvangen en dit in overeenstemming met onze eerste voorwaarden. Het is te
nemen of te laten.
Wij
hebben u de S.J. volledig geleverd, zoals hij was, in plaats van u enkele
stukjes te zenden, uitsluitend met het doel u onze goede trouw te bewijzen, en
u hebt geen redenen eraan te twijfelen dat wij u weer in het bezit van de R.R.
zullen stellen.
Integendeel,
wij komen tot de vaststelling, dat wij beter zouden gehandeld hebben, door ons
tevreden te stellen met het bezorgen van een stukje van de S.J. aan u. Wij hebben
dus het recht om niets aan onze voorwaarden te veranderen.
Nochtans
verlangen wij, evenzeer als u allen, dat het paneel gered mag worden van een
bijna zekere vernietiging, want indien u met aandacht onze eerste brief wilt
overlezen, zult u bemerken, dat er slechts weinig gebeurtenissen nodig zijn om
het paneel voorgoed verloren te doen gaan.
Daarom
willen wij onze eerste voorwaarden als volgt wijzigen:
1. Wij zijn bereid u in het bezit te stellen van de
R.R. nadat u volgens onze eerste aanduidingen de som van 500.000 BEF gestort
zult hebben. Zo zullen de huidige moeilijkheden, die u vooropzet, gedeeltelijk
omzeild worden.
2.
Maar u gaat de
verplichting aan om, twaalf maanden na ontvangst van het paneel van de R.R. en
in zoverre dit u in perfecte staat bereikt, de som van 400.000 BEF te zullen
storten aan de persoon, die wij u te zijner tijd zullen aanduiden.
Indien
u met deze voorstellen instemt, zal u ons uw beslissing langs de gewone weg
laten kennen, tien dagen na ontvangst van deze brief door het volgende bericht:
‘D.U.A. 1) Aanvaarden voorwaarden. 2)
Gaan de verplichting aan.’
Na
wat gebeurd is, moet de eerste voorwaarde als een verzekering beschouwd worden,
terwijl de aangegane verplichting alleen een vage en strikt voorwaardelijke belofte
is.
Maar
indien u dit aanbod niet aanvaardt, na de bewijzen van goed vertrouwen en goede
wil, waarvan wij blijk geven, zullen wij in uw weigering het bewijs zien dat u
voor een geldkwestie de verantwoordelijkheid voor een automatische vernieling
van een van de mooiste pronkstukken van de geschiedenis op u wilt laden. En wij
zullen dienovereenkomstig handelen…
Gelieve
te aanvaarden, Monseigneur, de verzekering van onze eerbiedige hoogachting.
Hoewel de initialen D.U.A. nog steeds werden gebruikt, maakte de
briefschrijver hier plots geen breekpunt meer van. Integendeel zelfs, voor het
nieuwe bericht moesten de eerder gewraakte initialen gehanteerd worden. Als hij
eerder zo bevreesd was geweest voor zijn ‘verbrande’ initialen, waarom was die
angst op 5 juli dan plotseling verdwenen? Of was angst niet zijn beweegreden
geweest om de initialen te wijzigen? Maar waarom moest dan absoluut ‘A.N.S.’ in
La Dernière Heure verschijnen?
‘De wijze van uitwisseling die u voorstelt, is praktisch niet te
verwezenlijken,’ schreef D.U.A. verder nog. Was hij bang voor een persoonlijk
contact? Of bedoelde hij iets anders? De volgende zin laat dit alleszins
uitschijnen: ‘Integendeel, wij komen tot de vaststelling, dat wij beter zouden
gehandeld hebben, door ons tevreden te stellen met het bezorgen van een stukje
van de S.J. aan u.’ In zijn tweede brief had hij hiermee nog gedreigd. Door
veinzend te betreuren dat hij dat toen niet had gedaan, laat hij nu in zijn
kaarten kijken: hij kan zelf niet meer bij het schilderij! Toch wel een merkwaardig
gegeven.
Het volgende voorstel lijkt nog absurder. Als er eerst 500.000 frank
wordt gestort, zal hij het paneel teruggeven. Maar dan moet men ook de
verplichting aangaan om binnen de twaalf maanden nog eens 400.000 frank te
storten aan een door hem aangeduid persoon, tenminste indien De Rechtvaardige Rechters hen in
perfecte toestand bereikt heeft. D.U.A.
schreef ‘… u gaat de verplichting aan…’ – heel goed wetende dat elke belofte
tot dusver door het bisdom werd geschonden. Waarom zou het bisdom nog eens
400.000 frank storten als men al lang weer kon beschikken over het paneel? Het
lijkt erop dat D.U.A. opeens verschrikkelijk naïef is geworden, ofwel iedere
zin voor realiteit heeft verloren. Tenzij hij nog iets
achter de hand had… Stel dat hij het bisdom op een of andere manier toch zou
kunnen bewegen om 400.000 frank te storten, na eerder niet nagekomen afspraken.
Wat een briljante apotheose zou dit niet zijn! Was hier een grandioze genadeslag
in de maak?
Hoe ongelooflijk het vandaag ook mag klinken, het gerecht besloot niet
te reageren op deze brief. Was men er gerust in, omdat D.U.A. had aangegeven
dat hij het paneel niet meer kon vernietigen? Dit spel werd in ieder geval hard
tegen onzacht gespeeld!
Op 23 juli bezweek D.U.A. als eerste, met een negende brief, gepost in
Gent I.
Daar
u helemaal niet geantwoord hebt op onze laatste brief, die op 5 juli in Brussel
werd gepost en waarbij u uitstel van tien dagen gelaten werd om te kunnen
overwegen welk gevolg eraan gegeven moest worden, besluiten wij hieruit dat u
van uw kant uw verantwoordelijkheid op u neemt.
De
toestand is dus zeer duidelijk. U offert de R.R. op aan een geldkwestie en de
wijze van uitwisseling, nadat u uw essentiële belofte niet hebt gehouden. Zo
bent u in het bezit gekomen van de S.J. voor de bespottelijke som van 25.000
BEF, maar u verliest, terzelfder tijd, het kostbaarste van de twee schilderijen.
Wij,
van onze kant, hebben onze beloften gehouden.
Maar
daar de materiële breuk van ons afhangt, zullen wij u nog een laatste gelegenheid
laten om ons nog te bereiken door een antwoord dat wij op de gebruikelijke wijze
zullen lezen in het nummer van La Dernière Heure van 28 juli. Indien op dat
ogenblik geen gunstige oplossing tot stand is gekomen, zal het de definitieve
breuk betekenen, met alle gevolgen die daaraan verbonden zijn.
En
geen mens ter wereld, zelfs niemand van ons, zal nog de gelegenheid hebben het
onsterfelijke werk te zien, dat voor altijd verdwenen zal zijn. Het zal
blijven, waar het thans berust, zonder dat iemand het nog kan aanraken.
Dat
zal de draagwijdte zijn van uw beslissing…
Gelieve
te aanvaarden, Monseigneur, de verzekering van onze eerbiedige hoogachting.
Op het origineel had hij 22 juli
gewijzigd in 28 juli. Om onbekende reden heeft D.U.A. zijn brief later gepost.
De aandacht wordt ook getrokken door de
volgende zin: ‘En geen mens ter wereld, zelfs niemand van ons, zal nog de
gelegenheid hebben het onsterfelijke werk te zien, dat voor altijd verdwenen
zal zijn. Het zal blijven, waar het thans berust, zonder dat iemand het nog kan
aanraken.’ D.U.A. stipt aan dat het paneel wel zeer goed verborgen is. Welke
geheime bergplaats is tegen eeuwig nieuwsgierige ogen bestand?
D.U.A. moest niet lang wachten. Op 27
juli werd de volgende advertentie geplaatst in La Dernière Heure: ‘D.U.A.
Handhaven laatste voorstel.’
Op 2 augustus postte D.U.A. een tiende
brief, die werd afgestempeld tussen 16 en 17 uur, in Brussel I.
Wij
lezen in La Dernière Heure uw antwoord: handhaven laatste voorstel.
Dit
antwoord doet ons versteld staan, omdat het zo weinig duidelijk is. Daar wij
niet wensen, dat onze betrekkingen verbroken worden door een misverstand,
haasten wij ons u te verzoeken eventueel een duidelijker antwoord te
verstrekken tegen 7 augustus.
Betekent
uw mededeling dat u zich aan ons laatste voorstel houdt of het aanvaardt, of wil
het zeggen dat u bij uw eerste voorwaarden blijft?
Indien
de eerste uitleg de goede is, zullen wij zodanig handelen dat de zaak vlug afgehandeld
wordt en u de R.R. binnen enkele dagen kunt terugnemen.
Indien
u blijft vasthouden aan uw eerste voorwaarden, zal het onnodig zijn dat u moeite
doet om ons dit ter kennis te brengen. Het zal de breuk zijn.
Zij
betekent voor ons een gemiste kans. Het is natuurlijk altijd een pijnlijke
zaak, maar dat komt wel meer voor in het leven. Voor u en de wereld betekent de
breuk echter het verlies – en wij durven dat onderstrepen – het onherstelbare
verlies van dit onschatbare meesterwerk. Wij vernemen dat uitgebreide
voorzorgen werden genomen om de panelen die u nog bezit te kunnen behouden. En
hier moeten we vaststellen dat u, als gevolg van een onhandige aanpak, één van
de belangrijkste panelen verliest, dat u op loyale manier weer wordt
aangeboden. Wij zullen u niet meer schrijven.
Wij
willen u nochtans de materiële mogelijkheid laten weer contact met ons op te nemen.
De eerste van iedere maand zullen wij gedurende een beperkte tijd hetzelfde dagblad
lezen om te zien of u besluit onze eerste voorwaarden te aanvaarden. Want intussen
zal het excuus van het niet kunnen vinden van het gevraagde commissieloon niet
meer opgaan en geen waarde meer hebben.
Zo
zult u dan definitief uw verantwoordelijkheid hebben genomen, evenzeer als wij
dat hebben gedaan.
Gelieve
te aanvaarden, Monseigneur, de verzekering van onze eerbiedige gevoelens.
D.U.A.
Met de hand werd 8 augustus gewijzigd in
7 augustus. Op de kopie stond nog 8 augustus. Met de volgende zinsnede licht D.U.A.
een tipje van de sluier op wat de bergplaats betreft: ‘…dat de zaak vlug
afgehandeld wordt en u de R.R. binnen enkele dagen kunt terugnemen.’ Voor de
bisschop is de bergplaats kennelijk nog steeds op een eenvoudige wijze
bereikbaar.
Er kwam geen reactie op deze brief. Op 7
september werd een elfde missive afgestempeld in Brussel I, tussen 20 en 21
uur.
Dua
betreurt het persoonlijk dat u hem niet de middelen hebt verstrekt, die
vermeden zouden hebben dat er redenen waren tot haat tegen de verantwoordelijke
overheid, die haar woord en haar beloften niet heeft gehouden.
Omdat
hij de wraaklust en het geniepige en wraakzuchtige karakter kent van sommige
personen tegen wie hij niet kan optreden, vreest hij dat de overheid en uzelf het zich in de toekomst even erg zullen
betreuren.
Dua
kan daarover werkelijk niets meer zeggen, noch andere aanwijzingen geven, maar
hij durft te geloven dat deze brief u ernstig zal doen nadenken.
Indien
u, als gevolg van de moeilijkheden waarover hij u in deze durft te waarschuwen,
van mening mocht veranderen en de laatste voorwaarden aanvaardt, verzoekt DUA u
hem voor 13 september te willen verwittigen, want hij vertrekt naar een
bestemming waar het hem gedurende onbepaalde tijd onmogelijk zal zijn om weer
rechtstreekse contacten met u aan te knopen. Intussen rust het pronkstuk nog
altijd op de plaats die alleen DUA kent en waarvan hij het geheim zelfs niet
aan een blad papier heeft toevertrouwd. De eerste brief lichtte u al in over de
moeilijkheden, waaraan u zichzelf blootstelt in geval u uw beloften niet
nakomt.
Deze brief werd in de derde persoon
geschreven. Daardoor lijkt het dat D.U.A. de leider was van een bende. Of was
dit maar een façade? Om welke reden zou D.U.A. deze brief niet zelf hebben
geschreven? Hoewel er geen bijzondere nieuwigheden worden verteld, durft hij ‘te
geloven dat deze brief u ernstig zal doen nadenken.’ Het voelt meer aan alsof
D.U.A. naar andere strategieën op zoek is om het bisdom op andere gedachten te
brengen. Ook de dreiging met ‘een vertrek naar een bestemming’ wijst in die
richting. Tevens valt het op dat D.U.A. in verband met de grisaille steeds het
werkwoord ‘rester’ (verblijven) gebruikte, maar dat hij in het geval van De Rechtvaardige Rechters altijd over ‘reposer’
(rusten) spreekt.
Nogmaals schrijft D.U.A. dat het paneel ‘rust’
op een plaats die alleen D.U.A. kent. Curieus is de bewering dat het geheim van
de bergplaats zelfs niet aan een blad papier werd toevertrouwd. Waarom wordt
dit zo expliciet gezegd? Bestaat er misschien een andere methode om de locatie
van de bergplaats aan te duiden? Hierna verwijst hij naar de waarschuwing uit
zijn eerste brief: ‘dat de plaats waar het kostbaarste van de twee werken
berust, inderdaad slechts aan één persoon bekend is. Dit gegeven is het enige
dat u moet interesseren, want het houdt schrikwekkende mogelijkheden in.’
Hoewel hij zelf ten volle beseft dat De Rechtvaardige Rechters voor eeuwig
verloren zullen zijn indien hem iets overkomt, schrijft hij dat het geheim van
de bergplaats niet aan een blad papier werd toevertrouwd. Dat lijkt moeilijk te
geloven. Het zou aannemelijker zijn dat hij op een of andere manier voorzorgen
zou genomen hebben in geval van een onverwacht overlijden. Later zal blijken
dat zijn gezondheid in deze fase van de afpersing al zeer slecht moet zijn
geweest.
Op 13 september werd het antwoord in La Dernière
Heure gepubliceerd: ‘D.U.A. Brief ontvangen. Betreuren vorig voorstel te moeten
handhaven.’
Op 20 september werd de twaalfde brief
afgestempeld, tussen 21 en 22 uur, in Brussel I:
Ik
was niet erg verrast door de inhoud van uw antwoord: ‘D.U.A. Brief ontvangen –
betreuren vroeger voorstel te moeten handhaven.’ Ik voorzag al dat u niet het nodige belang
gehecht zou hebben aan mijn persoonlijke brief. Dat is zeer jammer. Want sinds
enkele dagen heb ik doorzien wat de draagwijdte van de wraak is, die door
intelligente, wraakzuchtige en koppige mannen voorbereid wordt. Hoeveel
miljoenen er verloren zullen gaan en welke rampen er in voorbereiding zijn.
Men
zal moeten toegeven dat u en de overheid er in deze zaak een andere opvatting
op nahouden over de betekenis van een verbintenis dan wij. En wat meer is, u
begrijpt de verschrikkelijke ontgoocheling niet die door uw tekortkoming wordt
uitgelokt. U moet dan ook begrijpen, dat ik niets nader wil en kan bepalen,
maar de wraak zal in verhouding zijn tot het belang van de zaak en de wijze
waarop de overheid gehandeld heeft. Zij zal een echte openbare nachtmerrie
worden.
Daarom
heb ik ten koste van alles mijn vertrek willen uitstellen, om u een laatste
maal toe te roepen: ‘Pas op!’
In
uw antwoord herhaalt u dat u alleen uw vroeger voorstel kunt handhaven. Maar ik
voeg eraan toe dat het is alsof u niets voorgesteld hebt, want uw voorstel is
praktisch niet te verwezenlijken.
Uw
voorstel ziet eruit als een daad van wantrouwen tegenover ons en vraagt van ons
een bijna grenzeloos vertrouwen. Vergeet u dat u – door uw manier van handelen
tegenover ons – het vertrouwen in u – dat er ons toe bracht u de S.J. te
bezorgen in plaats van een gedeelte van het paneel – praktisch vernietigd hebt?
Indien u geen misbruik van ons vertrouwen had gemaakt, dan hadden we verder
kunnen beschikken over de twee werken en dan hadden we met andere groeperingen
over de teruggave kunnen onderhandelen. Nu blijft er u niets anders over dan
onze voorwaarden, die alleen de enige en de beste oplossing kunnen brengen, te
aanvaarden.
Bovendien
hebt u ons na onze eerste brieven meegedeeld, dat u slechts 250.000 BEF hebt kunnen
verzamelen en ik stel vast dat u er na verschillende maanden nog niet in
geslaagd bent om die som rond te maken tot 500.000 BEF.
Welnu,
ik begin persoonlijk te geloven dat u nooit over die 250 beschikt hebt en dat u
misschien nooit van plan bent geweest, ze te storten. Sta mij in dat geval toe
u te zeggen: u hebt slecht gemanoeuvreerd en u zou er beter aan hebben gedaan
mij de S.J. te laten houden.
Ik
durf alsnog te verhopen dat deze brief u ernstiger zal doen nadenken en dat u
de middens –
die
u het gevraagde losgeld kunnen bezorgen – zult weten te overtuigen en dat deze
brief u bovendien zal doen begrijpen dat onze voorwaarden volledig aanvaarden
het beste is wat u kunt doen.
Denk
goed na, vermijd rampen uit liefde voor wat u dierbaar is en red het meesterwerk,
iets waarmee u al te lang hebt gewacht, om het te doen verrijzen uit de dood.
D.U.A.
Heel wat zinsneden uit deze brief hebben rechtsreeks of onrechtstreeks betrekking op de
bergplaats. Tenminste als je er rekening mee houdt dat verscheidene
uitdrukkingen dubbelzinnig opgevat kunnen worden:
‘U moet dan ook begrijpen, dat ik niets
nader wil en kan bepalen, maar de wraak zal in verhouding zijn tot het belang
van de zaak en de wijze waarop de overheid gehandeld heeft. Zij zal een echte
openbare nachtmerrie worden.’ Heeft dit betrekking op De Rechtvaardige Rechters die voor altijd verloren zullen gaan, of
is er nog iets meer aan de hand?
‘…om u een laatste maal toe te roepen: “Pas
op!”’ In het Frans gebruikte hij de uitdrukking ‘Casse Cou’. Hij schreef beide
woorden met een hoofdletter en plaatste ze tevens tussen haakjes. Voor de ‘C’
van ‘Cou’ had hij eerst een kleine letter getypt, waarna hij deze veranderde in
een grote letter. ‘Crier casse-cou’ betekent ‘voor het gevaar waarschuwen’.
‘Casse-cou’ op zichzelf betekent ‘gevaarlijke plaats’ of ‘waaghals’. Door de
wijze waarop hij deze woorden typte, kunnen we ervan uitgaan dat hij de
bergplaats als een gevaarlijke site zag die eventueel alleen zou kunnen
betreden worden door een waaghals.
‘Indien u geen misbruik van ons
vertrouwen had gemaakt, dan hadden we verder kunnen beschikken over de twee
werken en dan hadden we met andere groeperingen over de teruggave kunnen onderhandelen.’
Nu is het wel helemaal zeker dat hijzelf De
Rechtvaardige Rechters niet meer kan bereiken.
‘…en red het meesterwerk, iets waarmee u
al te lang hebt gewacht, om het te doen verrijzen uit de dood.’ In het Frans
gebruikt hij de werkwoorden ‘faire ressusciter’ wat letterlijk ‘uit de dood
doen opstaan’ of ‘doen verrijzen’ betekent.
Ook op deze brief werd niet geantwoord.
Op 1 oktober werd dan de dertiende brief in Brussel I gepost en afgestempeld,
tussen 19 en 20 uur.
U
hebt gedacht, dat het niet nodig was te antwoorden op mijn laatste persoonlijke
brief. Ik begrijp dat bepaalde zinsneden u geen genoegen hebben gedaan, want
niemand wordt graag met de rug tegen de muur gezet, die hij zelf heeft
opgetrokken. Maar dat is allemaal slechts van bijkomend belang.
Het
voornaamste feit dat uiteindelijk uit onze briefwisseling naar voren treedt, is
dat uw vroegere antwoorden, noch uw huidige stilzwijgen, erin geslaagd zijn de
R.R. weer tevoorschijn te doen komen. En we zijn op het punt gekomen, waarop u
onze voorwaarden zult moeten aanvaarden om opnieuw in het bezit van het werk te
komen, ofwel alles wat u uitgelokt hebt op uw schouders te laden en dat zonder
de hoop ooit datgene terug te vinden, dat alleen ik u kan bezorgen. U moet me
toestaan vast te stellen dat ik alles heb geprobeerd wat mogelijk was om de
R.R. te redden. Na tot het uiterste te zijn gegaan van wat wij redelijkerwijze
konden doen, dit niettegenstaande uw voortdurend herhaalde en onmogelijk
praktisch te verwezenlijken antwoorden, geloof ik dat ik mijn plicht als Leider
tot het uiterste heb vervuld… en ik trek het bevel aan mijn kameraden in om de
wraak nog niet te voltrekken.
Zij
zijn vrij en net zoals hen en u, rest er mij alleen de gebeurtenissen af te
wachten. Ik was mijn handen in onschuld en ik vertrek met gerust gemoed, mijn
verschrikkelijke geheim in het hart meedragend.
Gelieve
te aanvaarden, Monseigneur, mijn eerbiedige groeten alsook mijn spijt, dat u de
mensen, met wie u deze zaak – waarvan het historische belang aan niemand zal
voorbijgaan – hebt behandeld, niet naar waarde hebt weten te schatten.
D.U.A.
Gezien de ernst van de feiten wil ik u nog één
gelegenheid laten om met mij in contact te treden voor mijn vertrek. Ik zal de
vierde dag nadat deze brief u bereikt heeft, de krant lezen. En ik zal trachten
om ze nadien elke eerste van de maand te lezen.
Enkele zinsneden zijn belangrijk in deze
brief: ‘Na tot het uiterste te zijn gegaan van wat wij redelijkerwijze konden
doen, dit niettegenstaande uw voortdurend herhaalde en onmogelijk praktisch te
verwezenlijken antwoorden,…’ D.U.A. wijst op de oorzaak van de vastgelopen
onderhandelingen, en die ligt klaarblijkelijk niet bij een discussie over het
toegezegde bedrag, maar veeleer bij de voorgestelde methode waarop het bedrag
overhandigd moest worden.
Het gerecht ging ervan uit dat D.U.A. zou
blijven schrijven omdat hij in geldverlegenheid zat, en bleef om die reden
halsstarrig bij het eigen standpunt. Aanvankelijk
werd er onderhandeld over de hoogte van het bedrag. D.U.A. eiste initieel
950.000 frank (1.000.000 frank min 50.000 frank). Het bisdom reduceerde dit tot
250.000 frank (25.000 frank + 225.000 frank), waarna D.U.A zijn eis afzwakte
naar 500.000 frank (het later te storten bedrag van 400.000 frank liet D.U.A. overkomen als een onrealistische eis). Daarna werd er over de hoogte van het bedrag niet meer
gediscussieerd, maar vormde de procedure van uitwisseling het uiteindelijke
breekpunt. Door de ‘praktische onmogelijkheid’ van uitwisseling, restte er
D.U.A. de facto maar één optie: de onvoorwaardelijke bekendmaking van de
geheime bergplaats.
Met de volgende zin wil D.U.A. iets duidelijk
maken: ‘Ik was mijn handen in onschuld en ik vertrek met gerust gemoed, mijn
verschrikkelijke geheim in het hart meedragend.’ Hij beseft dat hij niet lang
meer zal leven en waarschuwt het bisdom dat hij ervoor opteert geen restitutie
van het paneel te doen. Hij neemt zijn verschrikkelijk geheim liever mee in de
dood. Dat dit niet slaat op een banale onbekende bergplaats, maar op iets
anders, zullen we later zien.
Waarschijnlijk dacht het gerecht dat de
briefschrijver zijn dreigementen op theatrale wijze uitte om de druk te
verhogen. Men besloot er verder het zwijgen toe te doen. Dat men zich op die
manier en over de hele lijn schromelijk vergiste, zal blijken uit het verdere
verloop van de gebeurtenissen.
[i] Proces-verbaal, 16 mei 1934, gerechtelijke
politie (gerechtelijk dossier Gent)
[ii] Proces-verbaal, 16 mei 1934, gerechtelijke
politie (gerechtelijk dossier Gent)
[iii] Proces-verbaal, 16 mei 1934, gerechtelijke
politie (gerechtelijk dossier Gent)
[iv] meneer arseen en de rechtvaardige rechters,
p. 24, Jos Cels, D.A.P. Reinaert - Brussel
[v] Dossier Lam Gods, p. 83, 1994, Karel Mortier
en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[vi] Rapport De Heem, 17 mei 1935 (gerechtelijk
dossier Gent)
[vii] Dossier Lam Gods, p. 522, 1994, Karel Mortier
en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[viii] De wraak van het Lam Gods, p.325, 2004, Rudy
Pieters, Uitgeverij Van Halewijck
[ix] Thans in het gerechtelijk dossier te Gent
[x] Proces-verbaal 75, mei 1934, gerechtelijke
politie Gent (gerechtelijk dossier Gent)
[xi] Proces-verbaal 75, mei 1934, gerechtelijke
politie Gent (gerechtelijk dossier Gent)
[xii] Dossier Lam Gods, p. 87, 1994, Karel Mortier
en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[xiii] Proces-verbaal 8431, 30 mei 1934,
gerechtelijke politie Brussel (gerechtelijk dossier Gent)
[xiv] Proces-verbaal 75, mei 1934, gerechtelijke
politie Gent (gerechtelijk dossier Gent)
[xv] Het
Laatste Nieuws, 1 juni 1934, M. De Ceulener
[xvi] Proces-verbaal, 29 mei 1934, gerechtelijke
politie Gent (gerechtelijk dossier Gent)
[xvii] Proces-verbaal, 16 juni 1934, gerechtelijke
politie Gent (gerechtelijk dossier Gent)
[xviii] Proces-verbaal 76, 16 juni 1934,
gerechtelijke politie Gent (gerechtelijk dossier)
[xix] Dossier Lam Gods, p. 108, 1994, Karel Mortier
en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[xx] Proces-verbaal, 17 januari 1935,
gerechtelijke politie
[xxi] Dossier Lam Gods, p. 108-109, 1994, Karel
Mortier en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[xxii] Dossier Lam Gods, p. 108-109, 1994, Karel
Mortier en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur