De Openbaring van Arsène Goedertier

De Openbaring van Arsène Goedertier

maandag 26 mei 2014

1.3 'Ik alleen weet waar het Lam Gods is'


Op 25 november 1934 deed zich een gebeurtenis voor die het lot van De Rechtvaardige Rechters misschien voor eeuwig bezegelde. Het relaas van wat er die dag gebeurde, is gebaseerd op twee verhoren, afgenomen door Oberleutnant Henry Koehn: een van advocaat Joris De Vos op 9 juli 1941, het ander van dokter Romain De Cock op 20 juli 1941.[i]
Tijdens de bezetting stuurde Joseph Goebbels, ‘Reichsminister für Propaganda’, Oberleutnant Koehn naar België om De Rechtvaardige Rechters te zoeken. Het was de bedoeling om het volledige Genter Altar aan Adolf Hitler te schenken, ter gelegenheid van het tienjarige bestaan van het Dritte Reich.[ii] Koehn heeft meer dan drie jaar gezocht, zonder resultaat. Op het einde van de oorlog werd hij bij wijze van straf naar het Oostfront gestuurd.
De nazi’s waren zeer geïnteresseerd in het occulte. Op een bekend schilderij staat Hitler afgebeeld als Graalridder. Volgens een legende baseerde Hitler zijn SS ook op de Duitse Tempeliers. Het Lam Gods zou een soort schatkaart zijn die naar de Heilige Graal moest leiden, en de locatie van deze materiële en spirituele schat vormde het grote geheim van de Tempeliers. Hitler geloofde onder meer dat de tijden van Karel de Grote zouden herleven en Europa één zou worden, als hij erin slaagde de Graal samen te brengen met de speer van de Romein die de zijde van Jezus doorboorde. 
Na de oorlog werd het dossier van Koehn door zijn weduwe overhandigd aan Karel Mortier en Noël Kerckhaert. Zij hebben de beide verhoren integraal en onbewerkt in hun boek Dossier Lam Gods opgenomen, in de vorm van bijlagen op de pagina’s 530 tot en met 537. Het is de verdienste van de Oberleutnant dat we nu nog in grote lijnen weten wat er op 25 november 1934 en in de dagen daarna is gebeurd. Het Belgische gerecht heeft immers nagelaten dokter De Cock en advocaat De Vos op officiële wijze te verhoren. Naar verluidt omdat beiden waren gebonden door hun beroepsgeheim.

Zondagvoormiddag 25 november 1934, in de feestzaal van het Dendermondse Onze-Lieve-Vrouwcollege. Tijdens een arrondissementsvergadering van de voormalige Katholieke Volkspartij wordt het nieuwe beleid van de zopas gevormde regering besproken. De vele rokers onder het publiek zorgen voor een verstikkende atmosfeer. Op het podium staat Arsène Goedertier vol vuur zijn kersverse ideeën te verdedigen. Met wilde gebaren en luide stem tracht hij de toehoorders te overtuigen van een andere rol voor de hogere burgerij in de maatschappij. Hoewel hij er altijd op uit is geweest zijn intellect en kunde voor een groot en belangrijk publiek te etaleren, slaagt hij er gewoonlijk amper in zijn toehoorders met zijn vreemde ideeën te boeien. Ook deze redevoering gaat de mist in.  Toch verlaat hij trots het podium, slaat een vriend op de schouders en roept uit: ‘Heb ik het niet goed gezegd!?’
Arsène verlaat de zaal en zondert zich af in de gang van het college. Enkele mensen treffen hem daar in elkaar gezakt aan. Onmiddellijk brengen ze hem naar een naburig café waar men zijn gezicht verfrist en zijn hemdskraag openzet. De op de bijeenkomst aanwezige dokter De Cock wordt erbij gehaald.
De vurige spreker van daarnet ligt neer en ademt zwaar. ‘Ah, mijn beste vriend…’ zegt hij tegen de dokter. ‘Ben je daar?… Help me alsjeblieft!’
De dokter stelt ‘een acute hartvergroting’ vast. Goedertier vraagt naar zijn schoonbroer gebracht te worden, Ernest Vanden Durpel, die aan de Vlasmarkt woont. De dokter vervoert Goedertier met zijn eigen auto. Bij het uitstappen wordt de patiënt door twee mannen ondersteund. Ze leggen hem op een matras op de vloer.
De arts onderzoekt Goedertier opnieuw en dient hem een injectie toe met een cafeïnepreparaat. Kortademig en onrustig vraagt Goedertier: ‘Dokter, is het werkelijk gevaarlijk?’
De Cock kalmeert hem: ‘Nee, blijf rustig liggen. Heb je iets te vragen of heb je een andere wens?’
‘Nee, ik zou graag een priester willen.’
Hierop laat Vanden Durpel een priester halen, maar omdat het zondagvoormiddag is, belooft dat moeilijk te worden.
Ondertussen heeft advocaat Joris De Vos, die eveneens op de vergadering aanwezig was, vernomen dat Arsène onwel is geworden. Hij is Goedertiers raadsman en vriend. De Vos telefoneert naar Vanden Durpel en vraagt of hij ook moet komen. De nicht van Goedertier antwoordt bevestigend. De advocaat beseft echter de ernst van de situatie niet en praat op straat nog een tijdje met minister Rubens.
Wanneer meester De Vos ter plaatse komt, hoort hij zijn vriend in het kamertje ernaast kreunen. Joris ziet zijn zieltogende kameraad op een matras op de grond liggen.
Arsène merkt zijn raadsman op en zegt: ‘Met Georges kan ik het ook doen. Kom hier, Georges!’
De Cock en Vanden Durpel worden door Goedertier verzocht naar buiten te gaan en de deur te sluiten. De Vos knielt naast zijn stervende vriend.
‘Ik heb een priester doen roepen, maar mijn geweten is gerust. Luister! Ik alleen weet waar het Lam Gods is.’
‘Ja?’
‘Ik alleen weet het… Het dossier van heel de zaak… zult ge vinden… in mijn klein bureel… in de schuif rechts van de schrijftafel… omslag “Mutualité”.’
Plots zwaait de deur open en komt pater Libertus Bornauw, die in de tegenover gelegen basiliekabdij woont, de kamer binnen.
‘Ga naar buiten… laat ons alleen… doe de deur toe!’ zegt Goedertier nog.
Geschrokken verlaat de pater het vertrek.
Goedertier vervolgt: ‘Dus je weet nu… waar het dossier is… en…’
De advocaat houdt zijn oor dicht bij de mond van zijn vriend, maar de stervende kan niets meer uitbrengen en begint te reutelen.
‘Dokter, komt u alstublieft, het gaat slecht.’
De Cock komt de kamer binnen en merkt onmiddellijk dat de toestand precair is. De ogen van de patiënt zijn al verglaasd en hij snakt vruchteloos naar adem. De arts slaat een keer met zijn hand tegen Goedertiers wang om een reactie uit te lokken… Tevergeefs. Luttele ogenblikken later geeft Arsène Goedertier de geest.

Pater Libertus zegent hem. De dode ligt erbij met gebalde vuisten, de halfopen mond in een grijns vertrokken.

Op 27 november 1934 verschijnt in De Gentenaar een artikel met de titel Wetteren schielijk overlijden: ‘De heer Arsène Goedertier, warm verdediger der goede zaak en afgevaardigde der katholieke kiesvereeniging van Wetteren, voerde er het woord over de noodzakelijke erkenning en aanneming der hoogere en vrije beroepen. Zijne korte maar zaakrijke uiteenzetting werd herhaaldelijk toegejuigt en behaalde den meesten bijval. (…) De doodbrave katholieke baanbreker behoorde tot een door en door katholieke familie, die in onze gemeente niets dan vrienden telt.’



1.4. Het officieuze onderzoek

29 november 1934. Met een statige begrafenis, waarop veel prominente figuren aanwezig waren, werd Arsène Goedertier ter aarde besteld. Honderden en honderden mensen stonden langs de kant van de weg. De klokken treurden, de vlaggen hingen halfstok. Er werd hulde gebracht aan de arrondissementeel ondervoorzitter van het Verbond van Onderlinge Bijstand, de directeur van de Academie voor Teken- en Bouwkunde, de voorzitter van het Davidsfonds, het Werkmanshuis en het ziekenfonds De Eendracht te Wetteren.  Minister van Staat Werner Tibbaut, burgemeester Jozef du Château, meester Van Durme en Pieter Bosch, beheerder van het Werkmanshuis, prezen zijn algemene kennis, zijn gevoel voor kunst en zijn wil om dit over te brengen op zijn medemens. Arsène werd zelfs een bevrijder van de arbeidersklasse genoemd.[iii]
Op 1 juli 1935 verklaarde zijn weduwe aan procureur De Heem en commissaris Luysterborgh dat advocaat De Vos met haar op de begrafenis een afspraak had gemaakt om de dag nadien langs te komen. Op de sterfdag van haar man had hij haar al vaag iets over Het Lam Gods verteld. [iv] Toen de raadsman zich op het afgesproken uur aanmeldde, gingen ze samen op zoek. In het kantoortje waarover Goedertier had gesproken, stonden enkel een klein bureau en een kast met boeken. De lade waar hij op zijn sterfbed naar verwezen had, bleek op slot. De weduwe herinnerde zich dat haar man de sleutel in zijn portefeuille bewaarde. Bij het openen van de lade vonden ze een grote, gele enveloppe.[v] In inkt stond er met sierlijke letters ‘Comiteit Mutualiteit’ op geschreven.
Hierin staken de doorslagen van de getypte afpersingsbrieven en een met de hand geschreven brief. Ze waren, op één uitzondering na, ondertekend met DUA. Aan enkele van zijn brieven had hij de uitgeknipte advertenties gehecht, die in La Dernière Heure waren verschenen. Op een blad dat bij de handgeschreven brief gevoegd werd, stond een ingewikkelde constructie waarin hij uiteenzette in welke volgorde de aankondigingen in de krant moesten verschijnen. De weduwe reageerde stomverbaasd bij het zien van al deze documenten.
Advocaat De Vos verklaarde aan Koehn dat hij naast de sleutel ook een depotbiljet had gevonden in de portefeuille. Het was afgestempeld op 10 oktober 1934 en kwam van het bagagecentrum Gent Sint-Pieters. Hij veronderstelde dat men daar het verdwenen paneel zou terugvinden.[vi] Achteraf bleek dat zich daar alleen een schrijfmachine Royal bevond.[1] Hiermee had Goedertier zijn afpersingsbrieven getypt.
Behalve de sleutel en het depotbiljet had de raadsman ook nog een groene briefomslag in de portefeuille gevonden. De omslag leek op deze waarin Goedertier zijn brieven aan de bisschop stuurde. De Vos gaf toe dat hij die nog steeds in zijn bezit had en toonde de enveloppe zelfs aan Koehn.[vii] Hij verklaarde ook dat hij met de gevonden doorslagen en het depotbiljet naar zijn vriend Van Ginderachter was getrokken, de voorzitter van de Rechtbank van Eerste Aanleg in Dendermonde. Hij bracht de gevonden documenten op zijn beurt naar Ridder De Haerne, de eerste voorzitter van het Hof van Beroep van Gent, en naar procureur-generaal Ridder Van Elewijck.[viii] Samen met Procureur des Konings De Heem besloten deze vier hoge magistraten het onderzoek in het geheim verder te zetten. Van Ginderachter had de leiding.[ix] Door dit stil te houden, wilde men de familie Goedertier wellicht voor een schandaal behoeden. Men hoopte het meesterwerk immers weldra terug te vinden. Omdat de dader al overleden was, dacht men de naam Goedertier nooit te moeten vernoemen. Het parket zou alsnog ingelicht worden als men niets kon vinden.[x]
Van Ginderachter begaf zich samen met advocaat De Vos naar Goedertiers weduwe. Ze beloofden haar dat de naam van haar echtgenoot nooit gekoppeld zou worden aan de diefstal van De Rechtvaardige Rechters. Door deze geruststelling verleende ze alle medewerking en ging men samen met haar op zoek naar meer aanwijzingen. Al gauw vonden ze in de jaszak van haar overleden man een groene omslag met daarin een getypt briefje dat hij aan zichzelf gericht had.[xi] Dit briefje was op 13 juni 1934 in Gent I gepost en had de volgende inhoud:

Mijnheer,

Daar ik sinds lang uw karakter van goed mens ken, veroorloof ik mij u te verzoeken mij te willen helpen bij de overbrenging van een bundeltje familiedocumenten en brieven, waarvan de eer van een familie, waarvan u veel achting hebt, afhangt. De dienst die ik u vraag, is niet moeilijk uit te voeren. Het gaat er alleen om bij de eerw. Heer pastoor van de St. Laurentiuskerk, Markgravelei 95 te Antwerpen, een klein pakje af te halen en het te overhandigen, zonder u bekend te maken, aan de eerw. pastoor van de Finistère-kerk in Brussel. In Antwerpen zal niemand uw adres vragen en het zal volstaan, dat u bijgaande briefomslag aanbiedt. U dient dus eenvoudig als ‘ vrijgeleide’  bij de overbrenging. In de overtuiging dat u deze hulp niet zult weigeren aan een familie in nood, veroorloof ik mij hierbij de som van tweehonderd Fr te voegen voor het dekken van de onkosten.
Na het beëindigen van deze belangrijke zaak, zal ik u een geschenk laten geworden dat u aangenaam zal herinneren aan uw christelijke tussenkomst.
Gelieve te aanvaarden, mijnheer, mijn gevoelens van hoogachting.

A.M.D.G.

Deze boodschap was duidelijk met dezelfde machine getypt als de D.U.A.-brieven en wordt verder gemakshalve ‘de AMDG-brief’ genoemd. Mogelijk bevonden het tweede deel van de doormidden gescheurde krantenpagina en twee briefjes van honderd Belgische frank zich ooit in deze groene enveloppe. De originele brief zat in het gerechtelijk dossier van Gent en is na 1950 verloren gegaan. Karel Mortier en Noël Kerckhaert schreven in Dossier Lam Gods dat dit document en de bijhorende enveloppe verdwenen waren. [xii] Ik vond de enveloppe echter wel nog terug. In het boek Dossier Lam Gods is er van de brief zelf ook nog een foto terug te vinden.[xiii]




De AMDG-brief toonde aan dat Arsène zelf naar Antwerpen was gereisd om het losgeld op te halen. Bij een eventuele arrestatie wilde hij zich hier waarschijnlijk mee indekken. In het adres had hij opzettelijk foutjes getypt om te laten uitschijnen dat iemand anders het schrijven had opgesteld. Uit de brief blijkt ook dat hij zichzelf, in de naam van A.M.D.G., de opdracht gaf om het pakje aan de pastoor van de Finisterrae-kerk in Brussel te bezorgen. Maurice Zech was sinds 1922 de pastoor van deze kerk. 
In Goedertiers jaszak ontdekte men ook de aan DUA gerichte brief die pastoor Meulepas, samen met het losgeld, aan de bode diende af te geven. En in zijn broekzak vond De Vos dan weer een vuil stuk geel papier waarop Goedertier klaarblijkelijk zijn elfde brief voorbereidde.[xiv] Tussen vele doorhalingen door stond er dit te lezen:[xv]

betreur dat gij hem niet de middelen hebt bezorgd om te neutraliseren – de haat die de geest – de haat en de wraakzucht die rondspoken – van enige geesten – tegen de autoriteiten die aan hun woord te kort zijn gekomen – het is meer dan waarschijnlijk dat gij het zult betreuren voor het minst evenveel als – hij vreest sterk dat gij het betreurt – meer dan ik voor lange tijd.

In het bureau van Goedertier werd een stadsplan van Antwerpen aangetroffen.[xvi] Hierin had hij op twee bladzijden in inkt de telefoonnummers van de pastorie van Sint-Laurentius en het Hof Leysen geschreven. Het doet vermoeden dat Arsène bij het afhalen van het losgeld dit boekje op zak had.

Van Ginderachter schreef in zijn rapport dat hij ook nog een notitie had aangetroffen met het adres van een zinkbewerker aan de Muinkkaai 43 in Gent erop, en dat er aan een haakje naast het bureau twee sleutels werden gevonden. Van de grootste was geweten dat hij paste op de garage waar Goedertier zijn auto stalde. De andere sleutel bleek bij een brandkast van het Crédit Anversois in Gent te horen. In deze kluis werd er volgens het politieverslag niets bijzonders aangetroffen. Van Ginderachter sprak ook nog van een derde, kleine sleutel die verborgen zat in een lade en waarvan niemand wist waarvoor hij diende.
In het dossier bevindt zich een notitieboekje dat men bij Goedertier aantrof. Op een van de scheurblaadjes is met potlood een schets gemaakt van iets dat lijkt op een hondenkarretje. Op een ander, groot blad werden er meer potloodschetsen aangetroffen. [xvii] Uit de getallen die erbij geschreven staan, valt af te leiden dat er uitgerekend wordt hoe uit 2 grote platen  verschillende figuren gehaald kunnen worden. Nodig zijn: 4 A-latten van 5 (cm) X 2 (m), 4 B-latten van 25 (cm) X 80 (cm) en 6 C-planken van 0,53 (m) X 1,03 (m). (De eenheden stonden er niet bij vermeld.)
Bij de doorslagen van de afpersingsbrieven bevond zich een niet verzonden, veertiende brief, bestaande uit vier vellen. Deze was met de hand geschreven op briefpapier van de firma Plantexel. Woorden die verwezen naar de  twee panelen werden weggelaten en vervangen door streepjes en puntjes:

Monseigneur,

Daar ik om gezondheidsredenen verplicht ben een rustkuur te volgen, beschik ik over de nodige tijd om rustig na te denken over de zaak die ons interesseert. Na de verdwijning van de … hebben wij zodanig kunnen manoeuvreren dat wij in hun bezit zijn gekomen en na verschillende onvoorziene incidenten ben ik de enige ter wereld die de plaats kent alwaar de … berusten. 

Wordt vervolgd in het boek.  





[1] Volgens Jos Cels bevond er zich naast de schrijfmachine ook een valiesje, gedeponeerd door ‘een zekere Van Damme uit Dendermonde’ – Mijnheer Arseen en De Rechtvaardige Rechters, p.29, 1976, Jos Cels, J.E. Buschmann – Antwerpen.




[i] Dossier Lam Gods, p. 530-537, 1994, Karel Mortier en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[ii] De Rechtvaardige Rechters gestolen, p.114, K. Mortier, N. Kerckhaert, 1968, E. Story-Scientia
[iii] Een tragisch-komische geschiedenis. Arseen Goedertier de man van Wetteren en het “Lam Gods”, R. Claus, 1935
[iv] Proces-verbaal 1367, 1 juli 1935, gerechtelijke politie Gent (gerechtelijk dossier Gent)
[v] Verhoor Georges De Vos door Henry Koehn, 9 juli 1941
[vi] Verhoor Georges De Vos door Henry Koehn, 9 juli 1941
[vii] Verhoor Georges De Vos door Henry Koehn, 9 juli 1941
[viii] Verhoor Georges De Vos aan Henry Koehn
[ix] De Rechtvaardige Rechters gestolen, p. 126, K. Mortier, N. Kerckhaert, 1968, E. Story-Scientia
[x] Meneer arseen en de rechtvaardige rechters, p. 70, 1963, Jos Cels, D.A.P. Reinaert - Brussel
[xi] Verhoor Georges De Vos door Henry Koehn, 9 juli 1941
[xii] Dossier Lam Gods, p. 171, 1994, Karel Mortier en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[xiii] Dossier Lam Gods, p. 170, 1994, Karel Mortier en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[xiv] Verhoor Georges De Vos door Henry Koehn, 9 juli 1941
[xv] Bevindt zich in gerechtelijk dossier te Gent
[xvi] Bevindt zich in gerechtelijk dossier te Gent

donderdag 1 mei 2014

1.2. Een onalledaagse afpersing

Enveloppe van de DUA-brief van 28 mei 1934

1 mei 1934. Monseigneur Coppieters, de bisschop van Gent, ontvangt een brief in een groene enveloppe, die was gepost op 30 april in Antwerpen 12[1], Linkeroever. Het postkantoor was gesitueerd aan het eindstation van Linkeroever, Vlaams Hoofd geheten.
Op 16 mei 1934 noteert commissaris Luysterborgh dat kanunnik Van den Gheyn deze brief op 7 mei aan de gerechtelijke politie kwam afgeven. Twee dagen eerder had kanunnik Standaert tegenover de gerechtelijke politie toegegeven in het bezit te zijn van een naamloze brief. Hij deed deze bekentenis slechts nadat Luysterborgh erop had aangedrongen alle verdachte brieven aan hem door te spelen.[i]
De getypte brief, hier vertaald uit het Frans, luidde als volgt:

Monseigneur,

Wij hebben het voorrecht u mee te delen dat wij beschikken over de twee schilderijen van Van Eyck, die uit de hoofdkerk van uw stad ontfutseld werden.
Wij zijn van mening dat het beter is om u niet uit te leggen door welke bewogen gebeurtenissen wij in het bezit gekomen zijn van deze parels. Dat is op zo’n verwarde wijze gebeurd, dat de plaats waar het kostbaarste van de twee werken berust, inderdaad slechts aan één persoon bekend is. Dit gegeven is het enige dat u moet interesseren, want het houdt schrikwekkende mogelijkheden in.
Wij stellen u voor de twee panelen aan u te bezorgen tegen volgende voorwaarden: vooreerst leveren wij de grisaille van Sint-Jan. Na ontvangst van dit schilderij zult u een persoon, wiens adres u aangeduid zal worden, de som van één miljoen ter beschikking stellen in 90 biljetten van 10.000 BEF en 100 biljetten van 1.000 BEF. Die som zal verpakt worden in een pakje verzegeld met het zegel van het bisdom. Daarna zult u alles verpakken in bruin papier verzegeld met een gewoon zegel.
Bovendien verplicht u er zich toe, Monseigneur, door een voorafgaande uitwisseling van de biljetten – of op een andere manier – te vermijden dat de nummers van de biljetten genoteerd kunnen worden. En tot slot verbindt u zich ertoe de bevoegde overheid te overhalen alle vervolgingen te staken en de zaak definitief te klasseren.
Nadat wij zonder moeilijkheden de biljetten uitgewisseld hebben, zal u onmiddellijk de plaats worden aangeduid waar u de Rechtvaardige Rechters kunt terugnemen.
Wij begrijpen dat de gevraagde vergoeding hoog is, maar een miljoen kan gerecupereerd worden, terwijl een Van Eyck daarentegen niet meer opnieuw  geschilderd kan worden. Meer nog, welke overheid zou anderzijds de verantwoordelijkheid op zich durven nemen om onze voorstellen, die de vorm van een ultimatum hebben, te verwerpen. Wij weten maar al te goed dat de artistieke en wetenschappelijke wereld verontwaardigd zou opstaan indien zij de weigering en de omstandigheden van onze voorstellen zou vernemen.
Indien u onze voorwaarden aanvaardt, waaraan we overigens geenszins twijfelen, zult u op de data van 14 en 15 mei, in het dagblad La Dernière Heure, in de rubriek van de kleine advertenties ‘Allerlei’ de volgende tekst laten inlassen: ‘D.U.A. In afspraak met de overheid aanvaarden wij integraal uw voorstellen.’
Wij zijn zo vrij u ertoe te bewegen niet te treuzelen met uw stappen en uw antwoord, want iedere verloren dag vergroot het gevaar voor beschadiging van de schilderijen.
Maar pas op voor de ramp. Een weigering of het zoeken van een oplossing langs slinkse wegen zullen automatisch de definitieve en onherstelbare vernietiging van deze juwelen veroorzaken.

D.U.A.

Vanaf de eerste brief werd duidelijk dat De Rechtvaardige Rechters en Sint Jan de Doper op 30 april reeds op een verschillende plaats waren verborgen. D.U.A. schreef immers: ‘…de plaats waar het kostbaarste van de twee werken berust’.  Slechts in beperkte kring was geweten dat men het paneel met de St. Jan en de Rechtvaardige Rechters in de 19de eeuw te Berlijn ontdubbelde. Luysterbogh noteerde: ‘…het ontvreemd paneel dat – en zulks is in het algemeen niet gekend – eens uit zijn omlijsting genomen zijnde, werkelijk uit twee verschillende afzonderlijke delen bestaat.’[ii] Aangezien D.U.A. hier blijkbaar van op de hoogte was en omdat hij beloofde de grisaille zomaar terug te bezorgen, besloot het gerecht op deze brief te antwoorden zoals D.U.A. het vroeg. Dit evenwel zonder in te gaan op de financiële eis van de afperser, in de hoop hem zo in de val te lokken. Ook wilde men absoluut laten uitschijnen dat de advertentie uitging van het bisdom.[iii] Daarom verscheen er op 14 en 15 mei in La Dernière Heure: ‘D.U.A. Voorstel overdreven’.
Op 20 mei ontving de bisschop al een tweede brief die op 19 mei in Brussel I, Muntcentrum was gepost en afgestempeld tussen 12 en 13 uur.[iv]  Op de gelijkaardige groene briefomslag, die ditmaal twee vellen bevatte, was er links bovenaan ‘d u a’ getypt.

Monseigneur,

Wij hebben kennis genomen van uw antwoord in het dagblad. U hebt ongetwijfeld voorzien dat het ons slechts weinig dichter bij de oplossing zal brengen, daarbij uit het oog verliezend, dat iedere verloren dag de middelen vermindert om de voorwerpen ongeschonden te bewaren. De voorgestelde voorwaarden bevatten twee duidelijk te onderscheiden gedeelten: de commissie en de definitieve klassering van de zaak. Uw antwoord laat voor deze twee vragen vele deuren open. We willen geloven dat u principieel het bedrag van de commissie buitensporig vindt. Laten wij dus eerst dat interessante punt behandelen. Onze aanspraken bedragen nauwelijks 5% van de waarde van de beide panelen afzonderlijk. Maar hun waarde wordt dubbel zo groot door het feit dat ze de polyptiek terug zouden brengen tot een ongeëvenaard geheel. Bovendien mag u niet uit het oog verliezen dat de te verhandelen voorwerpen behoren tot de kostbaarste voorwerpen die er op de wereld bestaan. En het is duidelijk dat we allen met die waarheid rekening moeten houden. En daarom zijn wij er zeer zeker van, dat u ertoe gebracht zult worden onze voorwaarden volledig te aanvaarden, want ze zijn allerminst overdreven in vergelijking met wat wij u aanbieden. We kunnen dus helemaal niet terugkomen op het voorgestelde bedrag en u zou ten zeerste ongelijk hebben nog langer te talmen.
Wij hechten eraan, dat er nooit iets bekend wordt van onze betrekkingen, mensenlevens kunnen ervan afhangen en het is daarom dat wij de definitieve klassering van de zaak eisen.
Wij zullen nog vijf dagen wachten om het uwe te lezen op onze eerste voorstellen. Zodra deze termijn is gepasseerd, zullen wij ons verplicht zien – ten einde een oplossing te forceren – u enkele afgesneden stukjes van de Sint-Jan op te sturen en we zullen daarna bekijken of het nodig is op die manier verder te gaan. Er is geen andere mogelijkheid.
Wij durven u dus aanmanen opnieuw stappen te ondernemen bij de bevoegde overheid. Er zal haar duidelijk gemaakt moeten worden, dat wij alleen een definitieve en vlugge oplossing aanbrengen aan de grootste gekende zaak op dit gebied en dit tegen een in verhouding minieme commissie.
Wij verwachten uw antwoord langs dezelfde weg binnen de vijf dagen na ontvangst van dit schrijven.
Intussen bieden wij u,  Monseigneur,  de  verzekering  van  onze  beleefde  hoogachting.
                                                                                                                            
 D.U.A.

Op het tweede blad stond geschreven:

Monseigneur,

Daar wij deze zaak bijna als een commerciële zaak afhandelen en de voorwerpen in werkelijkheid aan derden toebehoren, is het billijk u een commissie van 5% uit te keren, waarover u vrij kunt beschikken.

D.U.A.

Dit kwam erop neer dat de bisschop maar 950.000 frank in het pakje hoefde te steken en 50.000 frank voor zich kon houden. Eigenlijk kwam het berichtje nogal spottend over, aangezien er over het eigendomsrecht onenigheid bestond tussen de overheid en het bisdom. Het bisdom beschouwde het gehele Lam Gods als zijn eigendom, terwijl D.U.A. uitdrukkelijk stelde dat dit niet het geval was.
Kanunnik Standaert schreef in 1935 in zijn rapport dat er vanaf dat moment overlegd werd op het hoogste niveau, tussen minister van justitie Janson, de Brusselse procureur-generaal Hayoit de Termincourt en de Gentse procureur des konings De Heem. Janson zou aan bisschop Coppieters voorgesteld hebben om de onderhandelingen zelf op eigen risico voort te zetten. De bisschop ging hier echter niet op in.[v] Verontrust door de dreigende beschadiging van de grisaille, besloot De Heem na overleg met Coppieters, de zaak volledig in handen te nemen. Ook nam hij het besluit om het miljoen nooit te betalen en de dader in een valstrik te lokken.[vi] Op 25 mei verscheen in La Dernière Heure dan ook het volgende bericht: ‘D.U.A. In afspraak met de overheid aanvaarden wij uw voorstellen volledig.’
D.U.A. antwoordde met een derde brief, gepost op 28 mei aan het Brusselse Noordstation, in de Vooruitgangstraat. Karel Mortier, Noël Kerckhaert[vii] en Rudy Pieters[viii] schrijven dat de omslag van deze derde brief zich niet meer in het dossier bevindt. Nochtans vond ik er in 2002 in het Gentse dossier twee kopieën van terug.
Op een bijgevoegde notitie stond in potlood geschreven dat de originele briefomslag zich bij de gerechtelijke politie in Brussel bevond. Ooit had men hem daar naartoe gestuurd voor grondig onderzoek, in de hoop te achterhalen waar dit type omslag geproduceerd en verdeeld werd. Blijkbaar is de omslag daarna nooit teruggekeerd naar Gent.

Bij deze brief was depotbiljet 8178 van het bagagedepot van het Brusselse Noordstation gevoegd. Het biljet was op dezelfde dag afgestempeld, om 8 uur.[ix] Men is er altijd vanuit gegaan dat de afperser hier een groot risico nam door het depotbiljet onmiddellijk te verzenden na afgifte van het grisaille. Hoe vlugger het gerecht de stationsambtenaar kon ondervragen, hoe verser zijn gezicht in het geheugen van de bediende zou staan. Later zullen we zien dat de afperser zich wel bewust zal geweest zijn van dit risico, maar dat hij het manoeuvre doelbewust uitvoerde.
De korte brief luidde al volgt:

Monseigneur,

Wij hebben kennis genomen van uw antwoord in het dagblad van 25 mei en nemen goed nota van uw verplichtingen. Leef ze nauwgezet na en wij zullen de onze houden. Gelieve hierin gesloten het ontvangstbewijs te vinden van de bewaarplaats waar S.J. te uwer beschikking ligt.
Binnen drie dagen zullen wij u het adres bezorgen van de persoon aan wie u het pakje zult moeten bezorgen dat onze commissie bevat, in overeenstemming met onze vroegere aanwijzingen.
Gelieve het nodige te doen opdat het verzegelde pakje onmiddellijk aan de aangeduide persoon zou overgemaakt worden.
Zodra de biljetten uitgewisseld zijn, zullen wij u aanduiden waar u de R.R. zult vinden en de zaak zal afgesloten zijn.
Teneinde alle moeilijkheden te vermijden, raden wij u aan het geheim te bewaren betreffende de overhandiging van de S.J.
Gelieve te aanvaarden, Monseigneur, de verzekering van onze beleefde hoogachting.

D.U.A.


Kanunnik Standaert, commissaris Luysterborgh en drie leden van de Brusselse gerechtelijke politie begaven zich de dag erna naar het bagagedepot van het station. Vol spanning overhandigden ze het biljet aan de verantwoordelijke bediende. De man kwam terug met een bruin pak ter grootte van het verdwenen paneel. Met het ongeopende pak reden ze naar het Brusselse gerechtshof, waar het bruine papier werd verwijderd. Er kwam een zwart wasdoek tevoorschijn, omwonden met een fijn, grijsachtig koordje en een dikker wit touw. Ze stelden vast dat het nieuwe wasdoek langs weerszijden niet zo behendig met een touw was afgesneden. Verheugd zagen ze echter ook dat achter het doek de grisaille verscholen zat. Het ging daadwerkelijk om de authentieke en ongeschonden Sint Jan de Doper. Kanunnik Standaert ontfermde zich verder over het schilderij.[x]
De volgende ochtend begon men echter te twijfelen aan de authenticiteit van het paneel. Luysterborgh schrijft in zijn proces-verbaal: ‘Er werd op gestelden dag overgegaan tot het nazicht van het paneel in tegenwoordigheid van kanunniken Van den Gheyn en Standaert en den heer Coppejans Henri, kunstschilder, en de 31ste Mei werd het houten rugbekleedsel van het paneel vergeleken met dit van een ander paneel; beide bekleedsels waren van denzelfden aard en lieten geen twijfel over nopens de echtheid van het teruggebrachte stuk.’[xi]
Een persoon uit de omgeving van de bisschop vertrouwde Karel Mortier en Noël Kerckhaert later toe dat de grisaille na de inspectie werd ondergebracht in een kamer, grenzend aan de slaapkamer van de bisschop.[xii]
Op 30 mei ondervroeg de Brusselse gerechtelijke politie in het Noordstation de stationsambtenaar, Alex Puissant. Hij had op 28 mei 116 personen bediend, en ondertussen  al meer dan dubbel zoveel mensen ontvangen. Toch wist hij de volgende beschrijving te geven: ‘Een particulier van ongeveer 50 jaar oud; klein van gestalte; vrij mollig; zwart haar; snor en grijzende sik; zag er welgesteld uit en sprak Frans.’ Toen Puissant de man vroeg of er een schilderij in het pak zat, antwoordde deze: ‘Non, c’est une planche.’ [xiii]  
Op 1 juni ontving de bisschop de vierde brief, gepost op 31 mei in Antwerpen 6, Centraal Station, afgestempeld tussen 17 en 18 uur.

Monseigneur,

In overeenstemming met ons akkoord en onze voorgaande instructies  verzoeken wij u het pakje dat onze vergoeding bevat persoonlijk aan de heer pastoor Meulepas, St. Laurentiuskerk, Antwerpen, te willen overhandigen. U  zou hem kunnen laten weten dat het een teruggave van papieren en brieven betreft, waarmee de eer van een der meest achtbare families gemoeid is.
Gelieve samen met  het pakje het hierbij gevoegde van boven naar onder doorgescheurd blad te overhandigen. De persoon die zich zal aanbieden om het pakje af te halen, zal, om zijn identiteit te bewijzen, een stuk van een ander deel van het gescheurde blad voorleggen, dat zowel wat betreft de tekst als wat betreft de scheur bij een deel van dit aangeboden papier zal passen. En het is alleen aan de bezitter van dit papier dat hij het pakje zal moeten afgeven. Wij menen dat die voorzorgen noodzakelijk zijn om iedere vergissing of indiscretie uit te schakelen. Geen enkele verklaring mag aan die persoon gevraagd worden. Kom uw beloften goed na en probeer zelfs niet stilletjes de opsporingen voort te zetten want ze zouden automatisch tot het verlies van de R.R. leiden.
Gelieve langs dezelfde weg in hetzelfde dagblad de overhandiging van het pakje aan te kondigen door het volgende bericht: ‘D.U.A. S.J. goed aangekomen en pakje overhandigd.’
Handel snel en de zaak zal binnenkort geregeld zijn.
Aanvaard, Monseigneur, onze beleefde groeten.

D.U.A.

De heer pastoor van St.-Laurentius
Markgravelei 95

Antwerpen



Op de derde regel van deze brief was er aanvankelijk plaats open gelaten. Waar het adres van de priester moest komen, werd een stippellijn getypt. Daarna werd de brief uit de typemachine gehaald, het blad er zonder carbon terug ingestoken, en het bewuste adres op de stippellijn getypt. Dit kan afgeleid worden uit het gegeven dat het adres op een andere hoogte is getypt dan de voorgaande woorden.
In zijn vorige brief had D.U.A. nog beloofd dat hij binnen drie dagen het adres zou meedelen van de persoon aan wie het pakje moest worden bezorgd. Hoewel hij al maanden met deze zaak bezig was, had D.U.A. drie dagen voor de aflevering van het losgeld nog steeds geen adres gekozen waar het pakje moest worden afgeleverd. Was hij onvoldoende voorbereid… of is hier iets anders aan de hand?
Op 4 juni 1934 liet Luysterborgh in La Dernière Heure het volgende bericht verschijnen: ‘D.U.A. Brief ontvangen. Ingevolge indiscreties enkele dagen geduld.’
Wat was er gebeurd? Op donderdag 31 mei had het Brusselse blad L’Indépendence Belge openbaar gemaakt dat de gestolen grisaille was teruggevonden in een Brussels station. De speurders kregen bijna een beroerte. De kans bestond dat de onderhandelingen nu spaak zouden lopen. Commissaris Luysterborgh dacht dat de ‘indiscreties’ ook hun oorsprong vonden in Brussel.[xiv] Logischerwijs werden het bisdom en het gerecht overstelpt met lastige vragen. Men deed alle moeite om het bericht te ontkennen.[xv]
Nog op 4 juni werd de vijfde brief afgestempeld, tussen 19 en 20 uur. Dit keer koos de afperser voor het postkantoor op de Jules Moretuslei 408 te Wilrijk, vlakbij Antwerpen.  

Monseigneur,
                             
De laatste in de dagbladen verschenen berichten wijzen op onvergeeflijke (in)discreties die elke voorziene oplossing in gevaar brengen. Alvorens verder te gaan, willen wij de verzekering en uw erewoord hebben, dat de zaak wel degelijk geklasseerd is en dat niets zal ondernomen worden om de identiteit op te sporen of te onderscheppen van de personen, tussenpersonen of anderen, die belast zullen zijn met de overbrenging of de ontvangst van de vergoeding en de R.R.
Wij willen als een verbintenis aanvaarden, de publicatie van de volgende advertentie langs dezelfde weg in hetzelfde dagblad: ‘A.N.S. Volstrekte belofte dat geheim zal worden bewaard. Handel volkomen onbezorgd.’
U zult vaststellen dat de initialen veranderd werden om andere indiscreties te voorkomen.
Aanvaard, Monseigneur, de verzekering van onze volkomen hoogachting,

D.U.A.

Blijkbaar was de afperser bang dat buitenstaanders op de hoogte konden zijn van de eerder gebruikte initialen in La Dernière Heure. Vanaf nu moesten de initialen A.N.S. gebruikt worden. Zijn vraag werd echter genegeerd en op donderdag 7 juni verscheen in La Dernière Heure: ‘D.U.A. Pakje zal zaterdag 9 juni overhandigd worden.’
Op 8 juni bracht commissaris Luysterborgh het pakje en het afgescheurde krantenblad naar pastoor Meulepas. Er zat echter geen miljoen, maar slechts 25.000 frank in: twee biljetten van 10.000 frank en vijf van 1000 frank.[xvi]

Al snel werd duidelijk dat D.U.A. met het laatste bericht geen genoegen nam. Op 9 juni verstuurde hij zijn zesde brief, vanuit Brussel I en afgestempeld tussen 19 en 20 uur.

Monseigneur,

Wij bevestigen hierbij onze brief die u dinsdag 5 juni bereikt moet hebben en waarin u verzocht wordt uw beloften te hernieuwen door de inlassing van volgend bericht: ‘ A.N.S. Volstrekte belofte dat geheim zal bewaard worden. Handel volkomen onbezorgd.’
Wij hebben onze beloften gehouden en willen er, na de ongelukkige indiscretie, zeker van zijn, dat u uw beloften zult houden. De inlassing verplicht u op erewoord.
Aanvaard, Monseigneur, de verzekering van onze eerbiedige hoogachting.

D.U.A.

Op 9 juni kon de afperser naar Antwerpen reizen om de veronderstelde 950.000 frank af te halen. Hij besloot dit niet te doen en bleef eisen dat de initialen D.U.A. door A.NS. zouden worden vervangen. Ook de belofte dat het geheim bewaard zou worden, bleek voor hem van cruciaal belang.
Ditmaal ging het gerecht wel in op zijn vraag en zo viel op 13 juni in La Dernière Heure de volgende tekst te lezen: ‘A.N.S. Volstrekte belofte dat geheim zal bewaard worden. Handel volkomen onbezorgd.’

Op 14 juni kreeg pastoor Meulepas omstreeks 16 uur een telefoontje van een vreemde man. Eerst had deze onbekende naar de pastorie gebeld, maar aangezien de parochiepriester niet aanwezig was, had men hem het telefoonnummer 759.68 van het nabijgelegen Hof Leysen gegeven. De onbekende kondigde in goed Frans aan een pakketje te komen afhalen dat bij de pastoor was gedeponeerd. Meulepas nodigde de beller uit om binnen een kwartiertje naar zijn huis te komen.
Even later werd er gebeld aan de Markgravelei 95. Toen de pastoor open deed, zag hij een robuuste man met een pet in de handen voor zijn deur staan. Die overhandigde hem een omslag waarop getypt was: ‘Monsieur le Rev. Meulepas, Curé de St. Laurent, Anvers’; in potlood was er het nummer 95 aan toegevoegd.
De man sprak het Antwerps dialect. Meulepas opende de omslag en vond er het halve krantenblad in. Toen hij deze pagina tegen de helft hield die D.U.A. eerder had opgestuurd, zag hij  dat de twee helften precies op elkaar aansloten. Dit was het teken dat hij met de juiste bode te maken had. Meulepas overhandigde het pakje met het losgeld, de boodschapper vroeg of hij nog iets moest zeggen. Meulepas antwoordde ontkennend en de chauffeur verdween.[xvii]
Meulepas had zijn meid de opdracht gegeven om de straat discreet te observeren. De vrouw deed alsof ze de brievenbus ging lichten en zag een beetje verder aan de overkant van de straat een taxi met het nummer 22 staan.[xviii] De passagier op de achterbank droeg een bril waarop de zonnestralen weerkaatsten. Een betere beschrijving kon ze daardoor niet geven. Af en toe bukte de man zich naar voren om de pastorie in het oog te houden. Luttele ogenblikken later stapte de bode in.[xix] Toen hij het pakje aan zijn cliënt overhandigde, stak die dat schijnbaar achteloos weg, waarna de taxi richting Brederodestraat reed.
Op de hoek van de Brederodestraat en de Broederminstraat wenste de passagier uit te stappen. Hij betaalde de taxichauffeur – er kon geen fooi af – en verdween. Later onderzoek bracht aan het licht dat D.U.A. de taxichauffeur als tussenpersoon had gebruikt; de man had niets met de zaak te maken. Hij had zijn cliënt, een kleine gezette man en voornaam gekleed, opgepikt aan het Zuidstation.[xx]
Toen de afperser het verzegelde pakje opende, moet hij behoorlijk geschrokken zijn. In plaats van de gevraagde 950.000 Belgische frank stak er in het pakje maar 25.000 frank. Luysterborgh had er ook een begeleidend schrijven aan toegevoegd. De inhoud werd door de procureur des konings gedicteerd, maar hij liet uitschijnen dat de brief in opdracht van de bisschop was geschreven. Eveneens vertaald uit het Frans, ging de brief als volgt:

D.U.A.

In deze omslag overhandigt Monseigneur U  voor de grisaille 2 biljetten van 10.000 BEF en 5 van 1.000 BEF of vijfentwintigduizend BEF, waarvan hij verzekert de nummers niet te hebben genoteerd en dat niemand ze gezien heeft.
Hij bevindt zich in tegenstelling tot zijn verwachtingen in de onmogelijkheid de verlangde som te verzamelen. Maar hij zal nadien of op het ogenblik dat de R.R. geleverd worden, de som van 225.000 BEF betalen.
Deze voorwaarden zijn te nemen of te laten.
De bisschop kan niet meer doen, want door de aard van de zaak kan geen oproep tot openbare intekening plaatshebben.
Duid ons de door u gekozen wijze aan waarop de R.R. terugbezorgd zullen worden en hoe de bepaalde som gestort moet worden. In ieder geval zal die slechts betaald worden tegen overhandiging van het paneel en na onderzoek van diens authenticiteit: het is geven en nemen.
Het staat u vrij de inhoud van de omslag, die u overhandigd zal worden, vooraf na te zien.
De bankbiljetten zullen geen enkel kenmerk vertonen en de verzekering wordt gegeven dat er geen nota genomen zal worden van hun nummers.
 Om te antwoorden op uw brief die in Wilrijk gepost werd, geeft de bisschop u de verzekering dat de zaak wel degelijk geklasseerd werd en dat niets ondernomen zal worden om diegene(n) te kennen die de vergoeding in ontvangst zullen nemen.

Naast het verzegelde pakketje, had het bisdom – zonder dat het gerecht hiervan op de hoogte was – een andere brief meegegeven. Deze actie heeft men altijd getracht geheim te houden. De inhoud van die brief is dan ook nooit vrij gegeven. Wel staat vast dat het bisdom aan de afperser voorstelde om naar het Centraal Station te komen en alles daar onderling te regelen. Maar er kwam niemand opdagen. Wel zou men op ongeveer 50 meter afstand een bekende wisselagent uit het Gentse gezien hebben. Hij verdween echter in de massa.[xxi]
Het staat vast dat het sterk gereduceerde losgeld en de bijgevoegde brief D.U.A. enorm ontgoocheld hebben. Van de superioriteit en het zelfvertrouwen die D.U.A. tot nu toe kenmerkten, was vanaf dit ogenblik niet veel meer te merken.
Op deze veertiende juni kwam D.U.A. tot het besef dat zijn goed uitgekiend plan spaak dreigde te lopen. De wijze waarop het losgeld werd opgehaald, had hij – zoals we later nog zullen zien – nochtans terdege voorbereid. De operatie werd echter doorkruist door het onverwacht manoeuvre van het bisdom, lees: het gerecht. Had hij ook een Plan B? Het initiatief lag in ieder geval nog steeds bij hem.
Het gerecht had een ongelooflijk risico genomen. Wat hoopte men eigenlijk te bereiken? Er waren twee mogelijke opties geweest. Ofwel de gevraagde 950.000 frank betalen in ruil voor De Rechtvaardige Rechters (waar men duidelijk niet voor gekozen had), ofwel de afperser in een hinderlaag lokken en bij de kraag vatten. In het laatste geval had zich op 14 juni een uitgelezen kans aangeboden, zelfs als de afperser met tussenpersonen werkte. De grootste blunder was nog dat men de persoon niet had laten schaduwen die het losgeld had opgehaald. Had het gerecht dan totaal geen benul van de fenomenale waarde van het kunstwerk?
Zoals later zal blijken, hield D.U.A. rekening met twee mogelijkheden. Ofwel kreeg hij die dag het gevraagde losgeld, ofwel werd hij gevat. In ieder geval heeft deze ‘tussenoplossing’ hem behoorlijk uit het lood geslagen, zoals we uit zijn volgende brieven kunnen opmaken. Ook wordt duidelijk dat hij zich nooit tot een voorstel ‘handje-contantje’ zal laten verleiden.
Het duurde vier dagen vooraleer hij zijn volgende brief postte, in Brussel I, afgestempeld tussen 19 en 20 uur. In deze zevende brief komt zijn diepe ontgoocheling duidelijk naar voren.

Monseigneur,

Wij hebben kennis genomen van uw geëerde brief, terzelfder tijd overhandigd als het pakje dat 25.000 BEF bevatte. Het lijkt ons onnodig te onderstrepen hoe bedroefd wij waren bij het lezen ervan. Een overeenkomst verbreken op een dergelijk ogenblik, terwijl wij er ons toe verbonden hadden, mits betaling van een in verhouding klein commissieloon, u het meest kostbare voorwerp op de wereld te overhandigen,  en waarvan het verlies in de toekomst zou blijven drukken op hen die er de oorzaak van waren. Het is onbegrijpelijk. En verder het wederzijdse vertrouwen ondermijnen, dat zo noodzakelijk is bij de delicate en moeilijke onderhandelingen over dit reusachtige kunstwerk. Het is erg.
Bij het kalm en aandachtig lezen van uw geëerde brief stellen wij vast, Monseigneur, dat u het akkoord op twee zeer verschillende manieren verbreekt:
1.       U vermindert het bedrag van het commissieloon, terwijl u ons een miniem commissieloon stuurt voor de grisaille, dat niet eens gevraagd was.
2.       U verandert grondig de modaliteiten van het overhandigen van de commissie en het paneel. Anderzijds bevestigt u ons dat de zaak wel degelijk geklasseerd is.
Laten wij de eerste tekortkoming onderzoeken.
1. U slaagt erin te beschikken over 250.000 BEF. Wij kunnen de onmogelijkheid om meer te doen niet aanvaarden. Het is onaanvaardbaar dat de burgerlijke en kerkelijke overheden het verschil van onze twee cijfers zouden inroepen om de R.R. van een zekere vernietiging te redden. De Koning, de Koninginnen, de Regering en de bisdommen van België, de geldaristocraten en de grote rijk gedecoreerde beschermers van de kunst zouden gezamenlijk de gevraagde som niet bijeen kunnen brengen? Wij kunnen dit niet geloven.
2. U wilt de modaliteit veranderen over de overhandiging van het losgeld en het paneel en dit nadat u ons vertrouwen grotendeels hebt vernietigd. Wij kunnen dat niet aanvaarden. Vooraleer u onze voorstellen over te maken, hebben wij geruime tijd de mogelijkheden onderzocht en wij zijn van mening dat er niets veranderd moet worden. Tot hier toe hebben wij onze beloften gehouden. Wij hebben u zonder iets te eisen de S.J. gestuurd om u onze goede trouw te bewijzen, evenals onze intenties en de echtheid van de voorwerpen die wij u voorstellen over te dragen. Wij hebben u aangespoord uw beloften na te komen en daarbij bevestigd dat wij de onze zullen houden. Welnu, wij zullen deze ook in de toekomst nog houden – maar wij kunnen niets veranderen aan onze voorwaarden. Wij wijzen ieder ‘loven en bieden’ af. Want wij weten wat ons te doen staat in geval van woordbreuk.
Om deze twee juwelen in handen te krijgen, hebben wij ons leven gewaagd en wij gaan voort te veronderstellen dat hetgeen wij vragen niet overdreven en niet onmogelijk te realiseren is.
Wij zullen zes dagen wachten na ontvangst van dit schrijven alvorens uw antwoord te vernemen langs dezelfde weg als gewoonlijk. In onze voorgaande brieven hebben wij u er al op gewezen dat iedere verloren dag het gevaar voor het kunstwerk vergroot. Een onmiddellijk antwoord verdient dus de voorkeur.
Gelieve te aanvaarden, Monseigneur, de verzekering van onze eerbiedige hoogachting.                                                                                                                                   
D.U.A.

Commissaris Luysterborgh schreef: ‘De gematigde toon in het jongste schrijven van D.U.A. is onbetwistbaar het bewijs dat de afperser in grote geldnood verkeert en weldra zal bereid zijn uit eigen beweging tot een nieuw voorstel te komen.’[xxii] Maar uit ‘… het onbetwistbare bewijs…’ komt veeleer naar voren dat Luysterborgh zijn ondoordacht manoeuvre trachtte te verbloemen. Uit de brief blijkt vooral een grote standvastigheid van de afperser. Frappant is ook dat de commissaris er zomaar vanuit gaat dat de afperser in grote geldnood verkeert; andere drijfveren werden blijkbaar bij voorbaat uitgesloten. 
Onverstoorbaar reageerde het gerecht op 21 juni met de volgende advertentie in La Dernière Heure: ‘D.U.A. – Brief ontvangen. Betreuren vroeger voorstel te moeten handhaven.’
Twee weken gebeurde er niets. Toen werd op donderdag 5 juli, tussen 20 en 21 uur, een brief afgestempeld in Brussel I.

Monseigneur,

Als gevolg van uw laatste mededeling in de pers zijn wij in conflict gekomen en indien dit conflict binnenkort niet is opgeruimd, zal dit het verbreken van de betrekkingen uitlokken, welke moeilijk weer aangeknoopt zullen kunnen worden, wegens de bijzonder buitengewone omstandigheden.
Wij  houden eraan nogmaals te onderstrepen, dat de oorzaken van dit conflict niet van onze kant komen en dat, indien deze zaak met een tot hier toe ongekende belangrijkheid op dit gebied nog niet in gunstige zin is opgelost, men misschien nooit tot een gelukkige oplossing zal komen en de fout zal neerkomen op hen die hun verplichtingen, in gemeenschappelijk akkoord met de bevoegde overheid aangegaan, niet zijn nagekomen. Indien wij nogmaals aandringen op het aandeel der verantwoordelijkheid is dit omdat, vroeg of laat, wanneer de zaak verkeerd loopt, dit bekend zal worden en zwaar te dragen zal zijn, vooral na behandeling in het Belgisch Parlement.
Om terug te komen op de inhoud van uw brief, moeten wij u bevestigen wat wij u hebben geschreven. De wijze van uitwisseling die u voorstelt, is praktisch niet te verwezenlijken. Maar bovendien zult u moeten begrijpen dat wij ons, wegens het niet nakomen van uw verplichtingen, tot geen enkele prijs meer willen verbinden u het paneel te overhandigen zonder vooraf de verlangde premie te hebben ontvangen en dit in overeenstemming met onze eerste voorwaarden. Het is te nemen of te laten.
Wij hebben u de S.J. volledig geleverd, zoals hij was, in plaats van u enkele stukjes te zenden, uitsluitend met het doel u onze goede trouw te bewijzen, en u hebt geen redenen eraan te twijfelen dat wij u weer in het bezit van de R.R. zullen stellen.
Integendeel, wij komen tot de vaststelling, dat wij beter zouden gehandeld hebben, door ons tevreden te stellen met het bezorgen van een stukje van de S.J. aan u. Wij hebben dus het recht om niets aan onze voorwaarden te veranderen.
Nochtans verlangen wij, evenzeer als u allen, dat het paneel gered mag worden van een bijna zekere vernietiging, want indien u met aandacht onze eerste brief wilt overlezen, zult u bemerken, dat er slechts weinig gebeurtenissen nodig zijn om het paneel voorgoed verloren te doen gaan.
Daarom willen wij onze eerste voorwaarden als volgt wijzigen:
1.       Wij zijn bereid u in het bezit te stellen van de R.R. nadat u volgens onze eerste aanduidingen de som van 500.000 BEF gestort zult hebben. Zo zullen de huidige moeilijkheden, die u vooropzet, gedeeltelijk omzeild worden.
2.       Maar u gaat de verplichting aan om, twaalf maanden na ontvangst van het paneel van de R.R. en in zoverre dit u in perfecte staat bereikt, de som van 400.000 BEF te zullen storten aan de persoon, die wij u te zijner tijd zullen aanduiden.
Indien u met deze voorstellen instemt, zal u ons uw beslissing langs de gewone weg laten kennen, tien dagen na ontvangst van deze brief door het volgende bericht: ‘D.U.A. 1)  Aanvaarden voorwaarden. 2) Gaan de verplichting aan.’
Na wat gebeurd is, moet de eerste voorwaarde als een verzekering beschouwd worden, terwijl de aangegane verplichting alleen een vage en strikt voorwaardelijke belofte is.
Maar indien u dit aanbod niet aanvaardt, na de bewijzen van goed vertrouwen en goede wil, waarvan wij blijk geven, zullen wij in uw weigering het bewijs zien dat u voor een geldkwestie de verantwoordelijkheid voor een automatische vernieling van een van de mooiste pronkstukken van de geschiedenis op u wilt laden. En wij zullen dienovereenkomstig handelen…
Gelieve te aanvaarden, Monseigneur, de verzekering van onze eerbiedige hoogachting.

D.U.A.

Hoewel de initialen D.U.A. nog steeds werden gebruikt, maakte de briefschrijver hier plots geen breekpunt meer van. Integendeel zelfs, voor het nieuwe bericht moesten de eerder gewraakte initialen gehanteerd worden. Als hij eerder zo bevreesd was geweest voor zijn ‘verbrande’ initialen, waarom was die angst op 5 juli dan plotseling verdwenen? Of was angst niet zijn beweegreden geweest om de initialen te wijzigen? Maar waarom moest dan absoluut ‘A.N.S.’ in La Dernière Heure verschijnen?
‘De wijze van uitwisseling die u voorstelt, is praktisch niet te verwezenlijken,’ schreef D.U.A. verder nog. Was hij bang voor een persoonlijk contact? Of bedoelde hij iets anders? De volgende zin laat dit alleszins uitschijnen: ‘Integendeel, wij komen tot de vaststelling, dat wij beter zouden gehandeld hebben, door ons tevreden te stellen met het bezorgen van een stukje van de S.J. aan u.’ In zijn tweede brief had hij hiermee nog gedreigd. Door veinzend te betreuren dat hij dat toen niet had gedaan, laat hij nu in zijn kaarten kijken: hij kan zelf niet meer bij het schilderij! Toch wel een merkwaardig gegeven.
Het volgende voorstel lijkt nog absurder. Als er eerst 500.000 frank wordt gestort, zal hij het paneel teruggeven. Maar dan moet men ook de verplichting aangaan om binnen de twaalf maanden nog eens 400.000 frank te storten aan een door hem aangeduid persoon, tenminste indien De Rechtvaardige Rechters hen in perfecte toestand bereikt heeft.  D.U.A. schreef ‘… u gaat de verplichting aan…’ – heel goed wetende dat elke belofte tot dusver door het bisdom werd geschonden. Waarom zou het bisdom nog eens 400.000 frank storten als men al lang weer kon beschikken over het paneel? Het lijkt erop dat D.U.A. opeens verschrikkelijk naïef is geworden, ofwel iedere zin voor realiteit heeft verloren. Tenzij hij nog iets achter de hand had… Stel dat hij het bisdom op een of andere manier toch zou kunnen bewegen om 400.000 frank te storten, na eerder niet nagekomen afspraken. Wat een briljante apotheose zou dit niet zijn! Was hier een grandioze genadeslag in de maak?
Hoe ongelooflijk het vandaag ook mag klinken, het gerecht besloot niet te reageren op deze brief. Was men er gerust in, omdat D.U.A. had aangegeven dat hij het paneel niet meer kon vernietigen? Dit spel werd in ieder geval hard tegen onzacht gespeeld! 
Op 23 juli bezweek D.U.A. als eerste, met een negende brief, gepost in Gent I.

Monseigneur,

Daar u helemaal niet geantwoord hebt op onze laatste brief, die op 5 juli in Brussel werd gepost en waarbij u uitstel van tien dagen gelaten werd om te kunnen overwegen welk gevolg eraan gegeven moest worden, besluiten wij hieruit dat u van uw kant uw verantwoordelijkheid op u neemt.
De toestand is dus zeer duidelijk. U offert de R.R. op aan een geldkwestie en de wijze van uitwisseling, nadat u uw essentiële belofte niet hebt gehouden. Zo bent u in het bezit gekomen van de S.J. voor de bespottelijke som van 25.000 BEF, maar u verliest, terzelfder tijd, het kostbaarste van de twee schilderijen.
Wij, van onze kant, hebben onze beloften gehouden.
Maar daar de materiële breuk van ons afhangt, zullen wij u nog een laatste gelegenheid laten om ons nog te bereiken door een antwoord dat wij op de gebruikelijke wijze zullen lezen in het nummer van La Dernière Heure van 28 juli. Indien op dat ogenblik geen gunstige oplossing tot stand is gekomen, zal het de definitieve breuk betekenen, met alle gevolgen die daaraan verbonden zijn.
En geen mens ter wereld, zelfs niemand van ons, zal nog de gelegenheid hebben het onsterfelijke werk te zien, dat voor altijd verdwenen zal zijn. Het zal blijven, waar het thans berust, zonder dat iemand het nog kan aanraken.
Dat zal de draagwijdte zijn van uw beslissing…
Gelieve te aanvaarden, Monseigneur, de verzekering van onze eerbiedige hoogachting.

D.U.A.

Op het origineel had hij 22 juli gewijzigd in 28 juli. Om onbekende reden heeft D.U.A. zijn brief later gepost.
De aandacht wordt ook getrokken door de volgende zin: ‘En geen mens ter wereld, zelfs niemand van ons, zal nog de gelegenheid hebben het onsterfelijke werk te zien, dat voor altijd verdwenen zal zijn. Het zal blijven, waar het thans berust, zonder dat iemand het nog kan aanraken.’ D.U.A. stipt aan dat het paneel wel zeer goed verborgen is. Welke geheime bergplaats is tegen eeuwig nieuwsgierige ogen bestand?
D.U.A. moest niet lang wachten. Op 27 juli werd de volgende advertentie geplaatst in La Dernière Heure: ‘D.U.A. Handhaven laatste voorstel.’
Op 2 augustus postte D.U.A. een tiende brief, die werd afgestempeld tussen 16 en 17 uur, in Brussel I.  

Monseigneur,

Wij lezen in La Dernière Heure uw antwoord: handhaven laatste voorstel.
Dit antwoord doet ons versteld staan, omdat het zo weinig duidelijk is. Daar wij niet wensen, dat onze betrekkingen verbroken worden door een misverstand, haasten wij ons u te verzoeken eventueel een duidelijker antwoord te verstrekken tegen 7 augustus.
Betekent uw mededeling dat u zich aan ons laatste voorstel houdt of het aanvaardt, of wil het zeggen dat u bij uw eerste voorwaarden blijft?
Indien de eerste uitleg de goede is, zullen wij zodanig handelen dat de zaak vlug afgehandeld wordt en u de R.R. binnen enkele dagen kunt terugnemen.
Indien u blijft vasthouden aan uw eerste voorwaarden, zal het onnodig zijn dat u moeite doet om ons dit ter kennis te brengen. Het zal de breuk zijn.
Zij betekent voor ons een gemiste kans. Het is natuurlijk altijd een pijnlijke zaak, maar dat komt wel meer voor in het leven. Voor u en de wereld betekent de breuk echter het verlies – en wij durven dat onderstrepen – het onherstelbare verlies van dit onschatbare meesterwerk. Wij vernemen dat uitgebreide voorzorgen werden genomen om de panelen die u nog bezit te kunnen behouden. En hier moeten we vaststellen dat u, als gevolg van een onhandige aanpak, één van de belangrijkste panelen verliest, dat u op loyale manier weer wordt aangeboden. Wij zullen u niet meer schrijven.
Wij willen u nochtans de materiële mogelijkheid laten weer contact met ons op te nemen. De eerste van iedere maand zullen wij gedurende een beperkte tijd hetzelfde dagblad lezen om te zien of u besluit onze eerste voorwaarden te aanvaarden. Want intussen zal het excuus van het niet kunnen vinden van het gevraagde commissieloon niet meer opgaan en geen waarde meer hebben.
Zo zult u dan definitief uw verantwoordelijkheid hebben genomen, evenzeer als wij dat hebben gedaan.
Gelieve te aanvaarden, Monseigneur, de verzekering van onze eerbiedige gevoelens.                             
                                                                                                                                                               
D.U.A.

Met de hand werd 8 augustus gewijzigd in 7 augustus. Op de kopie stond nog 8 augustus. Met de volgende zinsnede licht D.U.A. een tipje van de sluier op wat de bergplaats betreft: ‘…dat de zaak vlug afgehandeld wordt en u de R.R. binnen enkele dagen kunt terugnemen.’ Voor de bisschop is de bergplaats kennelijk nog steeds op een eenvoudige wijze bereikbaar. 
Er kwam geen reactie op deze brief. Op 7 september werd een elfde missive afgestempeld in Brussel I, tussen 20 en 21 uur.

Monseigneur,

Dua betreurt het persoonlijk dat u hem niet de middelen hebt verstrekt, die vermeden zouden hebben dat er redenen waren tot haat tegen de verantwoordelijke overheid, die haar woord en haar beloften niet heeft gehouden.
Omdat hij de wraaklust en het geniepige en wraakzuchtige karakter kent van sommige personen tegen wie hij niet kan optreden, vreest hij dat de overheid en uzelf  het zich in de toekomst even erg zullen betreuren.
Dua kan daarover werkelijk niets meer zeggen, noch andere aanwijzingen geven, maar hij durft te geloven dat deze brief u ernstig zal doen nadenken.
Indien u, als gevolg van de moeilijkheden waarover hij u in deze durft te waarschuwen, van mening mocht veranderen en de laatste voorwaarden aanvaardt, verzoekt DUA u hem voor 13 september te willen verwittigen, want hij vertrekt naar een bestemming waar het hem gedurende onbepaalde tijd onmogelijk zal zijn om weer rechtstreekse contacten met u aan te knopen. Intussen rust het pronkstuk nog altijd op de plaats die alleen DUA kent en waarvan hij het geheim zelfs niet aan een blad papier heeft toevertrouwd. De eerste brief lichtte u al in over de moeilijkheden, waaraan u zichzelf blootstelt in geval u uw beloften niet nakomt.

Deze brief werd in de derde persoon geschreven. Daardoor lijkt het dat D.U.A. de leider was van een bende. Of was dit maar een façade? Om welke reden zou D.U.A. deze brief niet zelf hebben geschreven? Hoewel er geen bijzondere nieuwigheden worden verteld, durft hij ‘te geloven dat deze brief u ernstig zal doen nadenken.’ Het voelt meer aan alsof D.U.A. naar andere strategieën op zoek is om het bisdom op andere gedachten te brengen. Ook de dreiging met ‘een vertrek naar een bestemming’ wijst in die richting. Tevens valt het op dat D.U.A. in verband met de grisaille steeds het werkwoord ‘rester’ (verblijven) gebruikte, maar dat hij in het geval van De Rechtvaardige Rechters altijd over ‘reposer’ (rusten) spreekt.
Nogmaals schrijft D.U.A. dat het paneel ‘rust’ op een plaats die alleen D.U.A. kent. Curieus is de bewering dat het geheim van de bergplaats zelfs niet aan een blad papier werd toevertrouwd. Waarom wordt dit zo expliciet gezegd? Bestaat er misschien een andere methode om de locatie van de bergplaats aan te duiden? Hierna verwijst hij naar de waarschuwing uit zijn eerste brief: ‘dat de plaats waar het kostbaarste van de twee werken berust, inderdaad slechts aan één persoon bekend is. Dit gegeven is het enige dat u moet interesseren, want het houdt schrikwekkende mogelijkheden in.’
Hoewel hij zelf ten volle beseft dat De Rechtvaardige Rechters voor eeuwig verloren zullen zijn indien hem iets overkomt, schrijft hij dat het geheim van de bergplaats niet aan een blad papier werd toevertrouwd. Dat lijkt moeilijk te geloven. Het zou aannemelijker zijn dat hij op een of andere manier voorzorgen zou genomen hebben in geval van een onverwacht overlijden. Later zal blijken dat zijn gezondheid in deze fase van de afpersing al zeer slecht moet zijn geweest.
Op 13 september werd het antwoord in La Dernière Heure gepubliceerd: ‘D.U.A. Brief ontvangen. Betreuren vorig voorstel te moeten handhaven.’
Op 20 september werd de twaalfde brief afgestempeld, tussen 21 en 22 uur, in Brussel I:

Monseigneur,

Ik was niet erg verrast door de inhoud van uw antwoord: ‘D.U.A. Brief ontvangen – betreuren vroeger voorstel te moeten handhaven.’  Ik voorzag al dat u niet het nodige belang gehecht zou hebben aan mijn persoonlijke brief. Dat is zeer jammer. Want sinds enkele dagen heb ik doorzien wat de draagwijdte van de wraak is, die door intelligente, wraakzuchtige en koppige mannen voorbereid wordt. Hoeveel miljoenen er verloren zullen gaan en welke rampen er in voorbereiding zijn.
Men zal moeten toegeven dat u en de overheid er in deze zaak een andere opvatting op nahouden over de betekenis van een verbintenis dan wij. En wat meer is, u begrijpt de verschrikkelijke ontgoocheling niet die door uw tekortkoming wordt uitgelokt. U moet dan ook begrijpen, dat ik niets nader wil en kan bepalen, maar de wraak zal in verhouding zijn tot het belang van de zaak en de wijze waarop de overheid gehandeld heeft. Zij zal een echte openbare nachtmerrie worden.
Daarom heb ik ten koste van alles mijn vertrek willen uitstellen, om u een laatste maal toe te roepen: ‘Pas op!’
In uw antwoord herhaalt u dat u alleen uw vroeger voorstel kunt handhaven. Maar ik voeg eraan toe dat het is alsof u niets voorgesteld hebt, want uw voorstel is praktisch niet te verwezenlijken.
Uw voorstel ziet eruit als een daad van wantrouwen tegenover ons en vraagt van ons een bijna grenzeloos vertrouwen. Vergeet u dat u – door uw manier van handelen tegenover ons – het vertrouwen in u – dat er ons toe bracht u de S.J. te bezorgen in plaats van een gedeelte van het paneel – praktisch vernietigd hebt? Indien u geen misbruik van ons vertrouwen had gemaakt, dan hadden we verder kunnen beschikken over de twee werken en dan hadden we met andere groeperingen over de teruggave kunnen onderhandelen. Nu blijft er u niets anders over dan onze voorwaarden, die alleen de enige en de beste oplossing kunnen brengen, te aanvaarden.
Bovendien hebt u ons na onze eerste brieven meegedeeld, dat u slechts 250.000 BEF hebt kunnen verzamelen en ik stel vast dat u er na verschillende maanden nog niet in geslaagd bent om die som rond te maken tot 500.000 BEF.
Welnu, ik begin persoonlijk te geloven dat u nooit over die 250 beschikt hebt en dat u misschien nooit van plan bent geweest, ze te storten. Sta mij in dat geval toe u te zeggen: u hebt slecht gemanoeuvreerd en u zou er beter aan hebben gedaan mij de S.J. te laten houden.
Ik durf alsnog te verhopen dat deze brief u ernstiger zal doen nadenken en dat u de middens –
die u het gevraagde losgeld kunnen bezorgen – zult weten te overtuigen en dat deze brief u bovendien zal doen begrijpen dat onze voorwaarden volledig aanvaarden het beste is wat u kunt doen.
Denk goed na, vermijd rampen uit liefde voor wat u dierbaar is en red het meesterwerk, iets waarmee u al te lang hebt gewacht, om het te doen verrijzen uit de dood.
                                                              
D.U.A.

Heel wat zinsneden uit deze brief hebben rechtsreeks of onrechtstreeks betrekking op de bergplaats. Tenminste als je er rekening mee houdt dat verscheidene uitdrukkingen dubbelzinnig opgevat kunnen worden:
‘U moet dan ook begrijpen, dat ik niets nader wil en kan bepalen, maar de wraak zal in verhouding zijn tot het belang van de zaak en de wijze waarop de overheid gehandeld heeft. Zij zal een echte openbare nachtmerrie worden.’ Heeft dit betrekking op De Rechtvaardige Rechters die voor altijd verloren zullen gaan, of is er nog iets meer aan de hand?
‘…om u een laatste maal toe te roepen: “Pas op!”’ In het Frans gebruikte hij de uitdrukking ‘Casse Cou’. Hij schreef beide woorden met een hoofdletter en plaatste ze tevens tussen haakjes. Voor de ‘C’ van ‘Cou’ had hij eerst een kleine letter getypt, waarna hij deze veranderde in een grote letter. ‘Crier casse-cou’ betekent ‘voor het gevaar waarschuwen’. ‘Casse-cou’ op zichzelf betekent ‘gevaarlijke plaats’ of ‘waaghals’. Door de wijze waarop hij deze woorden typte, kunnen we ervan uitgaan dat hij de bergplaats als een gevaarlijke site zag die eventueel alleen zou kunnen betreden worden door een waaghals.
‘Indien u geen misbruik van ons vertrouwen had gemaakt, dan hadden we verder kunnen beschikken over de twee werken en dan hadden we met andere groeperingen over de teruggave kunnen onderhandelen.’ Nu is het wel helemaal zeker dat hijzelf De Rechtvaardige Rechters niet meer kan bereiken.
‘…en red het meesterwerk, iets waarmee u al te lang hebt gewacht, om het te doen verrijzen uit de dood.’ In het Frans gebruikt hij de werkwoorden ‘faire ressusciter’ wat letterlijk ‘uit de dood doen opstaan’ of ‘doen verrijzen’ betekent.

Ook op deze brief werd niet geantwoord. Op 1 oktober werd dan de dertiende brief in Brussel I gepost en afgestempeld, tussen 19 en 20 uur.

Monseigneur,

U hebt gedacht, dat het niet nodig was te antwoorden op mijn laatste persoonlijke brief. Ik begrijp dat bepaalde zinsneden u geen genoegen hebben gedaan, want niemand wordt graag met de rug tegen de muur gezet, die hij zelf heeft opgetrokken. Maar dat is allemaal slechts van bijkomend belang.
Het voornaamste feit dat uiteindelijk uit onze briefwisseling naar voren treedt, is dat uw vroegere antwoorden, noch uw huidige stilzwijgen, erin geslaagd zijn de R.R. weer tevoorschijn te doen komen. En we zijn op het punt gekomen, waarop u onze voorwaarden zult moeten aanvaarden om opnieuw in het bezit van het werk te komen, ofwel alles wat u uitgelokt hebt op uw schouders te laden en dat zonder de hoop ooit datgene terug te vinden, dat alleen ik u kan bezorgen. U moet me toestaan vast te stellen dat ik alles heb geprobeerd wat mogelijk was om de R.R. te redden. Na tot het uiterste te zijn gegaan van wat wij redelijkerwijze konden doen, dit niettegenstaande uw voortdurend herhaalde en onmogelijk praktisch te verwezenlijken antwoorden, geloof ik dat ik mijn plicht als Leider tot het uiterste heb vervuld… en ik trek het bevel aan mijn kameraden in om de wraak nog niet te voltrekken.
Zij zijn vrij en net zoals hen en u, rest er mij alleen de gebeurtenissen af te wachten. Ik was mijn handen in onschuld en ik vertrek met gerust gemoed, mijn verschrikkelijke geheim in het hart meedragend.
Gelieve te aanvaarden, Monseigneur, mijn eerbiedige groeten alsook mijn spijt, dat u de mensen, met wie u deze zaak – waarvan het historische belang aan niemand zal voorbijgaan – hebt behandeld, niet naar waarde hebt weten te schatten.                                                                                                                                                        
D.U.A.

Gezien de ernst van de feiten wil ik u nog één gelegenheid laten om met mij in contact te treden voor mijn vertrek. Ik zal de vierde dag nadat deze brief u bereikt heeft, de krant lezen. En ik zal trachten om ze nadien elke eerste van de maand te lezen.

Enkele zinsneden zijn belangrijk in deze brief: ‘Na tot het uiterste te zijn gegaan van wat wij redelijkerwijze konden doen, dit niettegenstaande uw voortdurend herhaalde en onmogelijk praktisch te verwezenlijken antwoorden,…’ D.U.A. wijst op de oorzaak van de vastgelopen onderhandelingen, en die ligt klaarblijkelijk niet bij een discussie over het toegezegde bedrag, maar veeleer bij de voorgestelde methode waarop het bedrag overhandigd moest worden.
Het gerecht ging ervan uit dat D.U.A. zou blijven schrijven omdat hij in geldverlegenheid zat, en bleef om die reden halsstarrig bij het eigen standpunt.  Aanvankelijk werd er onderhandeld over de hoogte van het bedrag. D.U.A. eiste initieel 950.000 frank (1.000.000 frank min 50.000 frank). Het bisdom reduceerde dit tot 250.000 frank (25.000 frank + 225.000 frank), waarna D.U.A zijn eis afzwakte naar 500.000 frank (het later te storten bedrag van 400.000 frank liet D.U.A. overkomen als een onrealistische eis). Daarna werd er over de hoogte van het bedrag niet meer gediscussieerd, maar vormde de procedure van uitwisseling het uiteindelijke breekpunt. Door de ‘praktische onmogelijkheid’ van uitwisseling, restte er D.U.A. de facto maar één optie: de onvoorwaardelijke bekendmaking van de geheime bergplaats.
Met de volgende zin wil D.U.A. iets duidelijk maken: ‘Ik was mijn handen in onschuld en ik vertrek met gerust gemoed, mijn verschrikkelijke geheim in het hart meedragend.’ Hij beseft dat hij niet lang meer zal leven en waarschuwt het bisdom dat hij ervoor opteert geen restitutie van het paneel te doen. Hij neemt zijn verschrikkelijk geheim liever mee in de dood. Dat dit niet slaat op een banale onbekende bergplaats, maar op iets anders, zullen we later zien.
Waarschijnlijk dacht het gerecht dat de briefschrijver zijn dreigementen op theatrale wijze uitte om de druk te verhogen. Men besloot er verder het zwijgen toe te doen. Dat men zich op die manier en over de hele lijn schromelijk vergiste, zal blijken uit het verdere verloop van de gebeurtenissen.  



[1] Dit postgebouw werd tijdens de Tweede Wereldoorlog volledig vernietigd door een V1-bom.




[i] Proces-verbaal, 16 mei 1934, gerechtelijke politie (gerechtelijk dossier Gent)
[ii] Proces-verbaal, 16 mei 1934, gerechtelijke politie (gerechtelijk dossier Gent)
[iii] Proces-verbaal, 16 mei 1934, gerechtelijke politie (gerechtelijk dossier Gent)
[iv] meneer arseen en de rechtvaardige rechters, p. 24, Jos Cels, D.A.P. Reinaert - Brussel
[v] Dossier Lam Gods, p. 83, 1994, Karel Mortier en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[vi] Rapport De Heem, 17 mei 1935 (gerechtelijk dossier Gent)
[vii] Dossier Lam Gods, p. 522, 1994, Karel Mortier en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[viii] De wraak van het Lam Gods, p.325, 2004, Rudy Pieters, Uitgeverij Van Halewijck
[ix] Thans in het gerechtelijk dossier te Gent
[x] Proces-verbaal 75, mei 1934, gerechtelijke politie Gent (gerechtelijk dossier Gent)
[xi] Proces-verbaal 75, mei 1934, gerechtelijke politie Gent (gerechtelijk dossier Gent)
[xii] Dossier Lam Gods, p. 87, 1994, Karel Mortier en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[xiii] Proces-verbaal 8431, 30 mei 1934, gerechtelijke politie Brussel (gerechtelijk dossier Gent)
[xiv] Proces-verbaal 75, mei 1934, gerechtelijke politie Gent (gerechtelijk dossier Gent)
[xv] Het Laatste Nieuws, 1 juni 1934, M. De Ceulener
[xvi] Proces-verbaal, 29 mei 1934, gerechtelijke politie Gent (gerechtelijk dossier Gent)
[xvii] Proces-verbaal, 16 juni 1934, gerechtelijke politie Gent (gerechtelijk dossier Gent)
[xviii] Proces-verbaal 76, 16 juni 1934, gerechtelijke politie Gent (gerechtelijk dossier)
[xix] Dossier Lam Gods, p. 108, 1994, Karel Mortier en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[xx] Proces-verbaal, 17 januari 1935, gerechtelijke politie
[xxi] Dossier Lam Gods, p. 108-109, 1994, Karel Mortier en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[xxii] Dossier Lam Gods, p. 108-109, 1994, Karel Mortier en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur

Podcast Mysterieus België

Podcast Ware Misdaad