Voorintekenen op De Openbaring van Arsène Goedertier aan 25 € ipv 29, 50 € kan nog tot 1 september 2014!
Heeft
de betekenis van het gestolen object invloed gehad op het motief van de
diefstal? In het gerechtelijk dossier vinden we niets terug waaruit blijkt dat
de vroegste onderzoekers zich de vraag stelden. Ook in de non-fictie literatuur
die later over de diefstal verscheen, is er nauwelijks iets over terug te
vinden. Hoogstens vroeg men zich al eens af waarom juist de Sint-Jan de Doper en De Rechtvaardige Rechters werden
gestolen. Antwoorden hierop werden dan vanuit praktisch oogpunt gezocht. Wel
waren er fictie-auteurs die een poging ondernamen. Zij vertrokken dan bij het Lam Gods zelf, zonder enig aanknopingspunt
te hebben met de werkelijke beweegredenen van de dader.
Maar
de grootste lacune zelf is terug te vinden in de analyse van de gebeurtenissen
die na de diefstal plaatsvonden. Zo is er heel wat geweten over de behandeling
die de grisaille heeft gekregen tussen de diefstal en de teruggave. Afgezien
van de geheime bergplaats van De
Rechtvaardige Rechters, verkreeg men over dit paneel toch ook heel wat
inlichtingen. En dat uit de mond van de dader zelf. Tegenover kennissen en
familieleden loste hij hierover heel wat informatie. Op die manier kon hij later,
als de zaak ooit opgelost raakte, pochen met zijn vernuft. Ook in zijn
afpersingsbrieven lichtte hij hier en daar een tipje van de sluier op. Zo
botsen we op heel wat eigenaardigheden waar de nodige vragen bij gesteld moeten
worden, en die nooit zijn opgemerkt, laat staan bestudeerd. De analyse die hier
volgt, is uitsluitend gebaseerd op feiten. Er wordt vooral rekening gehouden
met de bevindingen van het gerechtelijk onderzoek, de afpersingsbrieven van
Arsène Goedertier, en de primaire getuigenissen van mensen die zijn handelingen
en uitspraken beschreven tijdens de periode van de afpersing.
1.8.1. Sint-Baafskathedraal als
geheime bergplaats?
Vanwaar deze gedachtegang?
De
meest logische bergplaats leek de Sint-Baafskathedraal zelf. Hoezo logisch? Is
het dan zo vanzelfsprekend dat een dief de objecten ter plaatse verbergt, om
daarna de eigenaar af te persen? Maar wat een hilariteit zou het teweeg brengen
als de gedupeerden 1 miljoen frank losgeld betaalden, om daarna vast te stellen
dat ze steeds in het bezit waren geweest van het ‘gegijzelde’ object! Een
klucht met de handtekening van Arsène Lupin… Tachtig jaar lang moet de Sint-Baafskathedraal
dan ook zowat de meest uitgekamde locatie geweest zijn.
Behalve
de link naar Lupin waren er echter nog andere factoren om de kathedraal als
bergplaats in overweging te nemen. Broer Valère verklaarde het volgende aan
Oberleutnant Koehn: ‘Op de dag na de diefstal, op 11 april 1934, was ik in het
huis van Arsène. In aanwezigheid van mevrouw Goedertier hoorde ik hem zeggen
dat men het gestolen schilderstuk niet in Duitsland moest zoeken, maar bij de
Sint-Baafskerk zelf. Arsène zei dat hij
het binnen 8 dagen zou vinden. Ik heb aangeboden om mee te zoeken, maar hij zei
me dat hij dat niet wilde.’[i] De weduwe bevestigde dit
tegenover procureur de Heem en commissaris Luysterborgh: ‘Indien ik ging zoeken
zou ik zo ver (Duitsland) niet gaan. Ik bleef in de omgeving van de
kathedraal.’[ii]
En in juli 1941 verklaarde ze tegenover Oberleutnant Henry Koehn dat haar man op
de ochtend na de diefstal, nog voor hij zich aangekleed had, op het toilet de
krant zat te lezen met daarin de eerste informatie over de roof. In het dagblad
werd er geschreven dat het schilderij mogelijk naar Duitsland was overgebracht.
Hij repliceerde: ‘Men zou beter onmiddellijk rond de kerk gaan zoeken.’ (‘On
ferait mieux de chercher immédiatement autour de l’église’).[iii] De kranten stonden op 12
april 1934 inderdaad bol van verdachtmakingen richting Duitsland. De weduwe
vergiste zich echter van dag. Op 11 april was er nog geen
berichtgeving over de diefstal verschenen aangezien ze die dag ’s morgens werd
vastgesteld.
Een
getuige vertelde aan Mortier en Kerckhaert dat hij kort na de bekendmaking van
de diefstal Arsène Goedertier hoorde verklaren:[iv] ‘Diefstal? Er is geen
diefstal. Van wie is het Lam Gods?
Van de staat. Dat zijn wij allemaal en als men iets verplaatst dan is het niet
gestolen’.
Deze
drie feiten in beschouwing nemend, is het logisch dat de Sint-Baafskathedraal
het meest doorzochte gebouw van het continent werd. Maar we kunnen hier nog
andere feiten aan toevoegen. Zo bezocht Arsène Goedertier geregeld de
Sint-Baafskathedraal om zijn favoriet schilderij te bewonderen, en kende hij het
immense gebouw vrij goed. Ondernam hij ook stiekem speurtochten in gedeelten waar
onbevoegden geen toegang toe hadden? Het enige wat de kerkbedienden zich konden
herinneren, was dat hij geregeld de Vijdkapel bezocht. Over andere locaties
werd niet gesproken. Indien men hem ooit op een plaats had betrapt waar hij
niet hoorde te zijn, zouden de kerkbedienden dat later zeker gemeld hebben. Liet
Arsène zich ’s nachts insluiten om de kathedraal te onderzoeken? Slechts één keer
werd er melding gemaakt van een openstaande deur. Dat was op 11 november 1933.
Heeft Arsène tijdens die ene nacht de ideale bergplaats ontdekt?
Hoeveel
mensen hebben gedurende de jaren na de diefstal de kathedraal uitgekamd? We
spreken hier over personen die het gebouw ongetwijfeld veel beter kennen dan
Goedertier het ooit kan gekend hebben: geestelijken, kerkbedienden,
architecten, politiebeambten, arbeiders. De beperkingen waar Goedertier aan
onderworpen was, vormden geen belemmering voor al diegenen die jaren na de
diefstal naar de bergplaats zochten. Soms werd daarbij de modernste apparatuur ingeschakeld.
Beschikte Arsène Goedertier over een bovenmenselijke gave? Een frats uithalen
om het gestolen paneel ter plekke te verbergen is één zaak. Maar dit dan nog
uitvoeren op zo’n manier dat de beste speurders er na jaren van minutieus
onderzoek nog niet in slagen om er het minste spoor van terug te vinden?
Het
is zo goed als zeker dat Arsène Goedertier zich liet inspireren door Arsène
Lupin. De gentleman-inbreker verborg zijn gestolen kunstwerken echter niet
altijd op de locatie van de misdaad. In het favoriete boek van Goedertier (L’Aiguille
Creuse, 1909) verborg Lupin de schatten in een holle naaldvormige rots bij de
Normandische kust. Arsène heeft tegen zijn vrouw en broer gezegd dat hij ‘bij’
en ‘in de omgeving van’ de kathedraal zou zoeken. Hij heeft nooit gezegd ‘in’
de kathedraal. Daarbij sprak hij ook over ‘het gestolen schilderstuk’ (‘das
gestohlene Bild’) en had hij het blijkbaar over het schilderij in zijn geheel.
Op het ogenblik van de bekendmaking (11 april 1934) ging men er nog vanuit dat
het om één paneel ging dat gestolen werd. Arsène heeft het tegenover zijn vrouw
en broer over ‘het gestolen schilderstuk’ dat ‘in de omgeving van’ de
kathedraal gezocht moet worden. We weten dat hij Sint-Jan de Doper later heeft terugbezorgd. Als hij De Rechtvaardige Rechters in de kathedraal
verbergt en de Sint-Jan de Doper
elders wil dat zeggen dat beide panelen al vanaf de eerste dag gescheiden
waren. Hoewel hij graag pocht met zijn kennis laat hij hier tegenover Julienne
en Valère niets over los.
Getuigenis van de meid
Dankzij
de meid van Arsène en Julienne weten we wat er met minstens één van de panelen
gebeurd is. Zo verklaarde Hélène Christiaens aan commissaris Luysterborgh: ‘Op
een namiddag van een dag – voor zooveel ik het mij herinner rond het einde der
maand mei 1934, heb ik bemerkt dat mijn meester Goedertier Arsène met een pak
bezig was in het werkhuis, in zijn woning: het pak lag op de schaafbank, en
scheen een plank te zijn; redelijk lang en niet breed – omwonden door zwarte
“toile cirée” (wasdoek), met een witte koord, die scheen nieuw te zijn. Toen
Goedertier Arsène mij zag, smeet hij de deur van het werkhuis dicht, hetgeen
hij anders nog nooit gedaan had en hetgeen mij ongewoon scheen. Daarom was mijn
nieuwsgierigheid opgewekt. Goedertier Arsène liep heen en weer, in huis, toen
ik op een zeker ogenblik bemerkte dat hij – in stilte – zijn auto was gaan
halen en hem voor zijn woning geplaatst had. Ik lette op en zag dat hij naar
buiten ging met het pak, doch ik kon niet zien hoe hij het in zijn auto legde,
want hij sloeg de deur van het bureel, bij het buiten gaan, voor mijn neus
dicht. Daarna, door een venster kijkend, zag ik Goedertier, per auto wegrijden
langs de Kerkstraat (richting Gent?). Mevrouw Goedertier was daarbij niet tegenwoordig
geweest: zij bevond zich langs achter in den hof. Het zoontje Goedertier was
niet in huis. Rond dien tijd ook heb ik vastgesteld dat de valdeur van den
zolder, die met behangpapier dichtgeplakt was, open geweest was. Mijn aandacht
werd erop getrokken door het feit dat er veel vuiligheid – stof – op de
kleederen, die langs den muur, onder de valdeur hingen – gevallen was. Ik
kuischte dit op, zonder daarover aan iemand gesproken te hebben. Op dien zolder
kon men niet geraken, zonder er een ladder bij te halen.’[v]
Dankzij
deze verklaring weten we dat Goedertier het paneel van Sint-Jan de Doper enige tijd thuis bewaarde. De meid had de
vaststellingen eind mei 1934 gedaan. Op 28 mei 1934 werd de Sint-Jan de Doper afgegeven in de bewaarplaats
van het Brussels Noordstation. Wanneer is het schilderij dan op de zolder
terecht gekomen? Volgens Mortier en Kerckhaert stak Goedertier het schilderij
in zijn wagen – het zou in de Chevrolet gepast hebben – maar kon hij het paneel
niet in de wagen laten, zodra die in de garage van De Graeve op de Markt van
Wetteren kwam te staan. Aangezien er geen aparte boxen waren voorzien, was hij
genoodzaakt het paneel mee naar binnen te nemen, zodat hij het daar voorlopig kon
verbergen. Dat kon hij niet doen in een kast, zonder de aandacht van zijn
huisgenoten te trekken.[vi]
Het
lijkt me echter zeer twijfelachtig dat Goedertier op deze wijze te werk ging. Een
voorbijganger of een buur kon Goedertier met een pakket zijn woning zien betreden,
of één van zijn huisgenoten kon hem om één uur ’s nachts betrappen met een
ingepakte plank. Het land zou enkele uren later in rep en roer staan omdat er
een wereldberoemd lang, smal schilderij was gestolen. Dat hij overdag geregeld
met schilderijen rondliep verwonderde niemand, maar zou men het ook normaal
vinden als hij dat deed op dit onchristelijk
uur, wetend wat er die nacht vijftien kilometer verderop was gebeurd?
Hoe
kon hij het schilderij zo onopvallend mogelijk binnen brengen? Het beste kon
hij dat overdag doen, eventueel samen met andere voorwerpen. Dan zou het niemand
opvallen. Arsène liep voortdurend met schilderijen rond en als zijn echtgenote
niet thuis was, kon hij de Sint-Jan de
Doper ongestoord boven de kast verbergen.
De eerste dagen na de diefstal
Herhaaldelijk
zei Arsène Goedertier dat water de beste plaats was om iets te verbergen.[vii] Keer op keer vertelde
hij dit tegen iedereen die het horen wilde. Natuurlijk keek men hier vreemd van
op. Wie verbergt er nu een houten paneel in water? Zelfs al is het goed ingepakt!
Was er in de Sint-Baafskathedraal dan ergens water aanwezig, buiten de doopvont?
In de boeken van Mortier en Kerckhaert vinden we hierover niets terug. Rudy
Pieters maakt er melding van zonder verder op de kwestie in te gaan.[viii] De enige die dit
gegeven verder uitdiepte, was kunsthistoricus Paul Meurice (1926-2000), alias
Paul de Saint-Hilaire, die bekend staat om zijn sensatiezucht en al eens ‘vergeet’
zijn bronnen te vermelden. Anderzijds slaagt hij er wel in een beter inzicht te
geven in deze uitspraak van Goedertier.
In
zijn boek Raadselachtig Vlaanderen
heeft Paul de Saint-Hilaire het voor het eerst over een boot, waarmee het
schilderij mogelijk kan weggevoerd zijn. Deze boot zou dan vanuit Gent de
Schelde zijn afgevaren richting Dendermonde. Volgens Paul de Saint-Hilaire zou
het Dendermondse onderzoek tot deze bevindingen zijn gekomen.[ix] Later ging hij hier
verder op in. In Mythen en mysteriën beweerde
hij zelfs dat diverse getuigen verklaringen aflegden over een schip dat verscheidene
maanden zonder duidelijke reden afgemeerd lag in de buurt van de school waar
Goedertier les gaf.[x] Wie die getuigen waren, of
door wie de verklaringen werden opgetekend, vermeldt de Saint-Hilaire niet.
Waarschijnlijk
bedoelt hij de tekenacademie in de Schoolstraat in Wetteren, die zich op 450
meter van de Schelde bevindt.[xi] Tussen de Wetterse kade en
Goedertiers huis in de Wegvoeringsstraat liggen slechts 320 meter. In vogelvlucht
bevindt de achtertuin van Goedertiers huis zich op 150 meter van de Schelde.
Paul de Saint-Hilaire insinueert verder dat Goedertier gebruik maakte van een
sleepschip dat op de avond van de diefstal afgemeerd lag achter het Geraard de
Duivelsteen in Gent. Volgens hem heeft de politie deze plaats nooit zorgvuldig
op aanwijzingen onderzocht.[xii] De Sint-Baafskathedraal
bevindt zich op 200 meter van het steen. Verder schrijft hij dat een schip van
deze gracht naar het Bassin de Batelage kon varen, om vervolgens via de Schelde[xiii] koers te zetten naar
Wetteren. Van daaruit kon het naar Dendermonde en Antwerpen varen.[xiv]
Vermeldenswaard
is dat zich aan het Bassin de Batelage de Van Eyckplaats (nu Julius de
Vigneplein) bevond. Hier is het badhuis
Van Eyck gesitueerd, het oudste overdekte zwembad van België (1886). Je kan
er via de Gebroeders Van Eyckstraat naar de Reep wandelen om vervolgens terug
bij het Gerard de Duivelsteen uit te komen. (Het woord Batelage heeft in het Frans meerdere betekenissen: 1. Lossen en
laden. 2. Goochelaarsbedrijf of goochelaarskunst). De afstand naar Wetteren,
via het water, bedraagt 17,5 km. En er was zelfs nog een route die een
kilometer korter was: van het Geraard de Duivelsteen kon je ook zuidwaarts
varen, om dan via de Schelde Wetteren te bereiken.
De
bevindingen van Paul de Saint-Hilaire bewijzen niets, maar ze zetten de
uitspraak van Goedertier dat het water de beste plaats was om iets te verbergen
wel in een fel licht. Bedoelde Arsène
hiermee een schip op het water? Dit zou inderdaad passen in de fantastische wereld
van zijn detectiveverhalen. Het eerste gepubliceerde verhaal van Maurice
Leblanc, Arsène Lupin, gentleman inbreker
(1907) speelt zich af op een schip. In De
Holle Naald (1909) komen er een boot en een onderzeeër aan te pas. Ook in Het eiland van de dertig doodskisten
(1919) figureren vaartuigen en in de kronieken van Nick Carter spelen schepen,
stoomboten, sloepen tot zelfs een duikklok een belangrijke rol.[xv]
Als
Arsène Goedertier een misdaad oplost, doet hij dat vanuit het perspectief van
zijn detectiveverhalen. Gaat hij zelf over tot een afpersing, dan gebruikt hij
dezelfde invalshoek. Heeft Luysterborgh er gedurende de eerste dagen na de
diefstal aan gedacht de vele schepen te doorzoeken, die in de omgeving van de
Sint-Baafskathedraal aangemeerd lagen? Volgens Paul de Saint-Hilaire niet. De
commissaris reageerde eerder vanuit een natuurlijke reflex. Een ‘normaal’
handelend crimineel zou een gestolen wereldberoemd kunstwerk toch niet in een
boot verbergen op een steenworp van de plaats van de misdaad? En als de dief
gebruik maakte van een boot, dan toch niet van één die aangemeerd lag in het
zicht van de speurende politiemensen? Wie zou zo te werk gaan? Een Arsène Lupin
misschien…
Maar
eigenlijk is dit allesbehalve een gek idee. Zette de dief een woonboot in, dan kon
de commissaris het vaartuig zelfs niet doorzoeken zonder ernstige aanwijzingen.
Een woonboot heeft immers hetzelfde statuut als een woonhuis. Bij het verlaten
van de kathedraal moest de dief met het schilderij maar tweehonderd meter
wandelen tot bij de gracht aan het Duivelsteen. Daar kon hij het in een
woonboot verbergen om vervolgens ongestoord met zijn wagen naar huis te rijden.
Dit
kan ook de reden geweest zijn waarom Arsène op 11 april 1934 tegen zijn vrouw
en broer zei dat er ‘in de omgeving van de kathedraal’ gezocht moest worden. Volgens
Valère beweerde zijn broer toen dat hij het schilderstuk binnen acht dagen zou
vinden. En Julienne herinnerde zich nog meer over die dag: ‘Mijn man heeft me
over het Mystieke Lam gesproken op
het moment dat het nieuws publiek werd gemaakt. Het is te zeggen op het moment
dat iedereen er over sprak. Ik herinner me dat hij zei dat hij het gestolen
schilderij, zoals vroeger, in twee of drie hernemingen, kon terugvinden’.[xvi]
Op 8
januari 1935 kwam commissaris Luysterborgh te weten wanneer Goedertier de
schrijfmachine Royal huurde in de winkel voor kantoormachines Ureel, die zich op de hoek van de Vlaanderenstraat en
de Kuiperskaai bevond, op 400 meter van de kathedraal. De winkelbediende
herkende Goedertier op de foto. Hij had zich de schrijfmachine aangeschaft op
24 april 1934, onder de naam Van Damme. Hoewel hij de intentie had om het tweedehandstoestel
voor een maand te huren, bood hij spontaan 1.500 frank aan. Het was op dat
ogenblik nog maar 800 frank waard.[xvii]
Dit
zijn belangrijke gegevens. De panelen werden op 11 april 1934 gestolen. Op 30
april werd de eerste afpersingsbrief verstuurd. Later zou Arsène zich zorgen
maken om de goede staat van de verborgen Rechtvaardige
Rechters. In zijn eerste afpersingsbrief schreef hij: ‘Wij zijn zo vrij u
ertoe te bewegen niet te treuzelen met uw stappen en uw antwoord, want iedere
verloren dag vergroot het gevaar voor beschadiging van de schilderijen.’ In
zijn volgende brieven herhaalde hij deze bekommernis meerdere malen. Volgens Mortier
en Kerckhaert waren beide panelen al op de dag van de diefstal weggeborgen.
Waarom wachtte Arsène dan veertien dagen voordat hij de schrijfmachine ging huren?
Dit stemt toch niet overeen met zijn bezorgdheid? Het geeft aan dat beide
panelen hun bergplaats pas later hebben bereikt. Dit verklaart ook waarom hij zijn
broer meedeelde dat hij het schilderij binnen acht dagen zou terugvinden.
Alles
wijst erop dat Arsène de zaak minutieus voorbereidde. Zijn eerste brief maakte
duidelijk dat de panelen hun respectievelijke bergplaats hadden gevonden.
Verder liet hij in zijn achtste brief (5 juli 1934) uitschijnen dat De Rechtvaardige Rechters ook voor hem
onbereikbaar waren. Omdat Arsène alles tot in de puntjes beraamde, kon hij
vooraf inschatten hoelang het zou duren vooraleer beide panelen op hun plaats
zaten. Verwachtte hij dat dit tegen 19 april zou zijn voltrokken? In dit geval
voorzag zijn planning dat het laatste paneel acht dagen onderweg zou zijn. Na
het verbergen van het laatste paneel wachtte hij dan vijf dagen alvorens de
schrijfmachine te huren. Deze situatie komt al beter overeen met zijn
bezorgdheid. Mogelijk wilde hij zich er eerst van vergewissen dat het laatste
paneel wel degelijk goed verborgen was. Aangezien het om een publieke plaats
ging, kon hij de bergplaats inspecteren. Zo kon hij zich er eerst van vergewissen
dat zijn plan geslaagd was, voordat hij van start ging met de afpersing.
Julienne verklaarde dat ze op woensdag 11 april 1934,
in de namiddag, samen met haar man naar Gent ging om Zwitserse franken in te
wisselen. Tot deze conclusie kwam ze nadat ze haar ‘livre guichet’ raadpleegde.[xviii] Maakte Arsène van de
uitstap gebruik om zijn voorlopige bergplaats aan een bescheiden observatie te
onderwerpen? Dit kon hij terloops ondernemen zonder dat zijn vrouw iets
vermoedde. Indien de politiediensten die eerste dag zijn voorlopige bergplaats
hadden ontdekt, zou het op die locatie krioelen van het volk. De kerkbedienden
konden zich later niet herinneren dat Goedertier die woensdag in de kathedraal
was geweest. Terwijl de massa zich
verdrong voor het gapende gat in het Lam
Gods, kon Arsène tweehonderd meter verder op zijn dooie gemak de schuit met
zijn bijzondere lading gadeslaan.
Op
een dag heeft Julienne aan de Magazijnen van de Innovation zeer lang staan
wachten op haar echtgenoot. Hij zei haar dat hij in bespreking was met mijnheer
Hoens, secretaris van de Cercle Catolique de Gand op de Korte meer 8 in Gent.[xix] Het kantoor was 150 meter
verderop gelegen. Camille Hoens had zijn eigen verhaal. Hij verklaarde aan
commissaris Luysterborgh dat hij en Goedertier sedert lang boezemvrienden
waren. In de loop van 1934 had hij zijn kameraad nog maar vier of vijf keer
gezien. Gewoonlijk kwam Arsène hem in de week tussen 17 en 19 uur opzoeken,
omdat hij zich dan in zijn bureau bevond. Op een keer zei Goedertier tegen
Camille Hoens dat hij slechts over weinig tijd beschikte, omdat zijn vrouw hem
opwachtte aan de Magazijnen van de Innovation.[xx] Dit was Camille
opgevallen, aangezien Arsène meestal meer tijd nodig had om zijn verhaal te
doen. Beiden konden zich echter de juiste datum van deze gebeurtenis niet meer
herinneren. Had Arsène een alibi nodig om zijn echtgenote te misleiden? Moest
hij in Gent iets regelen waarvan zijn vrouw niet op de hoogte mocht zijn? Als
hij alleen naar Gent was gegaan, zonder zijn vrouw, had hij geen alibi nodig.
Of had hij die dag misschien iets te regelen in Gent én in Wetteren? Hoelang
winkelt een welgestelde dame van gemiddelde leeftijd in een winkel waar men
‘alles’ kan krijgen? Twee uur zal niet overdreven zijn. Hoelang bedoelde Julienne
met ‘zeer lang’? Mogelijk een goed uur. Wat kan Goedertier gedurende drie uur
heimelijk uitgespookt hebben? Was het in de praktijk mogelijk om in dit
tijdsbestek met een schip naar Wetteren te varen, de Sint-Jan de Doper te verbergen en terug naar Gent te rijden?
Laten
we deze hypothese onderzoeken. Stel dat Arsène zijn vrouw om 14.30 uur aan de Innovation
afzette.
- In plaats van naar de Korte Meer 8 te
wandelen, loopt hij door naar het Geraard de Duivelsteen: afstand 600
meter. Aan een normaal wandeltempo duurt dit ongeveer zeven minuten. Het
is 14.37 uur.
- Hij maakt zijn schip klaar en vaart ermee
naar Wetteren: vaarafstand maximaal 17,5 km. Als we rekening houden met
het tijdverlies aan de sluizen: ongeveer twee uur. Het is 16.37 uur.
- Hij wandelt van de kade van Wetteren naar
huis: afstand 310 meter. Dit duurt ongeveer vier minuten. Het is 16.41
uur.
- Sint-Jan
de Doper boven de kast
verbergen en het luik camoufleren met behang. Duur: ongeveer vijftien
minuten. Het is 16.56 uur.
- Van de Wegvoeringsstraat naar het
treinstation wandelen: afstand 750 meter. Duur: ongeveer tien minuten. Het
is 17.06 uur
- Met de trein van Wetteren naar station
Gent–Dampoort: afstand veertien km. Als we rekening houden met eventueel
tijdsverlies voor het wachten op een trein: ongeveer dertig minuten. Het
is 17.36 uur.
- Wandelen van station Dampoort naar de
Korte Meer 8: afstand 1700 meter. Duur: ongeveer twintig minuten. Het is 17.56
uur
- Eventjes babbelen met Camille Hoens en
dan naar de Innovation wandelen. Afstand: 150 meter. Geschatte duur: vijf
minuten. Het is 18.01 uur vooraleer Arsène zijn vrouw komt oppikken.
Tellen
we dit op, dan komen we aan 3 uur en 31 minuten. In die tijd zou hij 3,5 km
gewandeld, 17,5 km gevaren en 14 km met de trein hebben gereden. Conclusie:
theoretisch is het mogelijk dat Arsène Goedertier het schilderij per schip naar
Wetteren bracht, terwijl zijn vrouw winkelde in de Innovation.
Nemen
we dit alles in beschouwing, dan is het helemaal niet zeker dat beide panelen
vanaf de eerste dag van elkaar werden gescheiden. Het is best mogelijk dat Goedertier
kort na 11 april 1934 met twee schilderijen naar Wetteren is gevaren. Er is
geen enkele handeling of uitspraak van Arsène Goedertier die deze stelling
tegenspreekt. Integendeel, Arsène sprak over water als de beste bergplaats,
zoeken in de omgeving van de kathedraal en binnen acht dagen vinden. Kort na de
diefstal sprak hij ook over het schilderstuk, niet over twee panelen. En de hierboven
uiteengezette hypothese ademt de sfeer van de misdaadromans van Maurice Leblanc.
Waarom
verkondigde Arsène Goedertier aan zijn echtgenote dat hij het schilderij in
twee of drie hernemingen kon terugvinden? Misschien vinden we het antwoord in
het aantal aanlegplaatsen dat het schip zou aandoen: Gent (de nacht van de
diefstal), Wetteren (verbergen van Sint-Jan
de Doper), Plaats X (verbergen van De
Rechtvaardige Rechters). Met deze bewering manifesteert Arsène Goedertier
zich overigens als een onvervalste Arsène Lupin. Zichzelf zogenaamd aanbieden
als privédetective om zijn eigen misdaad op te lossen... Voeg daar de wereld
van master-detective Nick Carter aan toe, en je krijgt een plot waar elke
auteur van misdaadromans uit die periode zijn vingers van zou aflikken.
‘Diefstal?
Er is geen diefstal. Van wie is het Lam
Gods? Van de staat. Dat zijn wij allemaal en als men iets verplaatst dan is
het niet gestolen.’ Nog een uitspraak van Goedertier die ertoe bijgedragen
heeft dat men decennialang in de Sint-Baafskathedraal is blijven zoeken.
Het
kapittel van Sint Baafs verkocht op 18 december 1816 zes zijpanelen (waaronder Sint-Jan de Doper en De Rechtvaardige Rechters) aan een
Brusselse antiekhandelaar. Ook de panelen met Adam en Eva werden van de
hand gedaan. In 1861 maakte men ze over aan de Belgische staat. Ze werden naar
het museum van Brussel gebracht ter compensatie voor eerder gekregen subsidies.
Het is pas na het Verdrag van Versailles dat de zes zijpanelen op 30 juli 1920 terugkeerden naar België. Ze
werden tussen 15 augustus en 27 september tentoongesteld in het Museum voor Schone
Kunsten te Brussel en op 1 oktober werden ze in de Vijdkapel aan het publiek
getoond. Tijdens een academische zitting enkele dagen later in de
Sint-Baafskathedraal, richtte Jules Destrée, minister van Kunsten en Wetenschappen,
zich tot kanunnik Van den Gheyn met de woorden: ‘Een kanunnik van de kathedraal
verkocht een deel van de polyptiek. Ik geef ze terug aan de kathedraal’. Hierna
werden de teruggekeerde panelen tijdens een plechtigheid aan 500 genodigden
getoond. De minister drukte zich formeel uit: ‘Uit naam van de regering en het
Belgische volk, verklaar ik in hoedanigheid van minister van Schone Kunsten,
toe te vertrouwen aan de kerkfabriek van Sint-Baafs, de panelen (Adam en Eva) die bewaard zijn in het museum te Brussel alsmede die gezonden
vanuit Berlijn, opdat het meesterwerk van de gebroeders Van Eyck voor altijd
integraal zou bewaard worden in deze kathedraal, zulks volgens de wens van de
schenkers.’[xxi]
Hierna
volgde er een juridisch getouwtrek. De kerkfabriek achtte zich eigenaar van het
volledige Lam Gods-retabel. Over Adam en Eva bestond er nochtans geen twijfel. En wat de zes zijpanelen
betreft was het Verdrag van Versailles ook duidelijk: dat was een verdrag van
staat tot staat; de tegenwaarde van de zes zijpanelen moesten een deel van de
geleden oorlogsschade dekken. Er was uiteindelijk een koninklijk besluit nodig
om verduidelijking te brengen. Daarin werd bepaald dat de staat de zijpanelen
aan de kerkfabriek teruggaf ‘met een uitdrukkelijk voorbehoud inzake alle
wederzijdse eigendomsrechten’.[xxii]
In
het begin van de jaren dertig flakkerde de discussie weer op. Op zondag 7 mei
1932 vonden er te Gent grote feestelijkheden plaats. Het 500-jarig bestaan van
het Lam Gods werd gevierd. In de pers
ontstond er een hele polemiek over de betekenis van het retabel. Ook werd er weer gediscussieerd over
het eigendomsrechten van de polyptiek.
Het
is in het licht van deze gebeurtenissen dat we de uitspraak van Goedertier
moeten bekijken. Hij bedoelde dat de panelen in het bezit waren van de Belgische
staat. Als je ze alleen maar verplaatst, zijn ze niet gestolen. Beschouwde
Goedertier de kerkfabriek ook als een onderdeel van de Belgische staat, of zag
hij het anders? Het briefje dat hij samen met zijn tweede afpersingsbrief naar
de bisschop stuurde brengt hier meer duidelijkheid:
Monseigneur,
Daar wij deze zaak bijna als een
commerciële zaak afhandelen en de voorwerpen in werkelijkheid aan derden
toebehoren, is het billijk u een commissie van 5% uit te keren, waarover u vrij
kunt beschikken.
D.U.A.
Bij
het lezen van dit bericht, moet dit bij de bisschop overgekomen zijn als een
vernedering. De briefschrijver maakte duidelijk dat hij op de hoogte was van de
aanspraken van de kerkfabriek. Hij wreef het nog even onder de neus van de
hooggeplaatste geestelijke: ‘… en de voorwerpen in werkelijkheid aan derden
toebehoren…’ Daarenboven kende hij op een hooghartige wijze de bisschop een
commissieloon van 5% toe.
Dit
alles sluit niet uit dat De Rechtvaardige
Rechters ter plaatse werden verstopt. Maar het sluit ook niet uit dat het
paneel ergens anders werd verborgen. Volgens zijn eigen mededelingen in een
gebouw van de Belgische staat, waar hij het niet kon wegnemen zonder de
aandacht van het publiek te trekken (zie de veertiende brief). Maar over welk gebouw
ging het dan?
[i] Verhoor Valère Goedertier door Henry Koehn op
30 augustus 1942.
[ii] Verhoor Julienne Minne, 29 december 1934, de
Heem – Luysterborgh, gerechtelijke politie, gerechtelijk dossier Gent
[iii] De verdwenen rechters, analyse van een
kunstroof, p. 301, 2005, Karel Mortier, Academia Press, Gent
[iv] Dossier Lam Gods, p. 412, 1994, Karel Mortier
en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[v] Proces verbaal 1194, 1 juni 1935,
gerechtelijke politie Gent, gerechtelijk dossier Gent
[vi] Dossier Lam Gods, p. 385-386, 1994, Karel Mortier
en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[vii] Het
Laatste Nieuws, 4 juni 1935.
[viii] De wraak van het Lam Gods, p. 231, Rudy
Pieters, 2004, Uitgeverij Van Halewyck
[ix] Raadselachtig Vlaanderen, P. 132, 1975, Paul
de Saint-Hilaire, Rossel Uitgeverij
[x] Mythen en mysteriën, p. 159, 1995, Het
gestolen Lam Gods, Het altaar van Gent en zijn geheim, Paul de Saint-Hilaire,
Uitgeverij Kok - Kampen
[xi] Alle trajectafstanden die in dit boek vermeldt
staan, werden bereken door middel van ‘Google Earth Pad’
[xii] Mythen en mysteriën, p. 159, 1995, Het
gestolen Lam Gods, Het altaar van Gent en zijn geheim, Paul de Saint-Hilaire,
Uitgeverij Kok - Kampen
[xiii] Mythen en mysteriën, p. 157, 1995, Het
gestolen Lam Gods, Het altaar van Gent en zijn geheim, Paul de Saint-Hilaire,
Uitgeverij Kok - Kampen
[xiv] Mythen en mysteriën, p. 159, 1995, Het
gestolen Lam Gods, Het altaar van Gent en zijn geheim, Paul de Saint-Hilaire,
Uitgeverij Kok - Kampen
[xv] In het eerste serie-verhaal dat in 1891 over
Nick Carter was verschenen, The solution
of a remarkable case, dook er een boot op. Nog verhalen waar een vaartuig
een rol in speelden: La pension meublée de madame Durk (Nr. 12), La Piste sous les Eaux. Nick Carter’s water trail, or the strange hiding place
of a millionaire (Nr. 17), Nick Carter’s asylum
case, or a great crook outgeneralled
(Nr. 40), Nick Carter’s Satanic Enemy
(Nr. 161), enzovoort
[xvi] Verhoor Julienne Minne door Frans De Heem en
Antoine Luysterborgh op 1 juli 1935, gerechtelijke politie Gent, gerechtelijk
dossier Gent
[xvii] Dossier Lam Gods, p. 184, 1994, Karel Mortier
en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[xviii] Verhoor Julienne Minne door Frans De Heem en
Antoine Luysterborgh op 1 juli 1935, gerechtelijke politie Gent, gerechtelijk
dossier Gent
[xix] Verhoor Julienne Minne, 5 januari 1935,
gerechtelijke politie Gent, gerechtelijk dossier Gent
[xx] Proces-verbaal, 31 december 1934,
gerechtelijke politie Gent, gerechtelijk dossier Gent.
[xxi] Dossier Lam Gods, p. 25, 1994, Karel Mortier
en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[xxii] Dossier Lam Gods, p. 26, 1994, Karel Mortier
en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
Geen opmerkingen:
Een reactie posten