Arsène Theophile Victor
Goedertier wordt op 23 december 1876 in Lede geboren. Hij komt uit een grote,
respectabele familie.
Vader
Emile heeft jarenlang in het onderwijs gestaan. Tijdens de schoolstrijd in 1879
geeft hij als katholiek zijn ontslag. [i] Naar aanleiding van deze
schoolstrijd wordt er op 2 juni 1879 in Lede een bedevaart gehouden ‘tot
welzijn van ’t Vaderland en om den Triomf der Kerk te verhaasten’.[ii] In 1880 wordt hem een
baan als koster in Overmere aangeboden.[iii] In 1883 volgt het kosterschap
in Wetteren en gaat de familie in de toenmalige Zandstraat 41 wonen (later nr.
15).
Emile en Maria Wandels krijgen twaalf kinderen: zeven zonen en vijf dochters, van
wie Arsène en zijn jongere broer Valère in 1934 nog als enigen in leven zijn.
Omdat
Arsène volgens zijn vader geen studiegeest bezit, wordt hij naar de
Bisschoppelijke Normaalschool in Sint-Niklaas gezonden. Op 14 juli 1896 krijgt
hij als primus van de klas het diploma van koster-organist.
Op 3
september 1903 behaalt hij zijn diploma van de tweede graad ‘met zeer goeden uitslag’.
[iv] Maar Arsène neemt het zijn
vader kwalijk, dat hij in diens voetsporen moet treden,[v] terwijl zijn oudere broers
de gelegenheid krijgen om hogere studies te volgen. Zijn oudste broer Edmond wordt
rechter in Antwerpen en Adhemar is arts. Jozef en Valère kunnen zich vestigen
als zelfstandigen: Jozef heeft een drogisterij aan de kerk van Wetteren en
Valère is juwelier in Sint-Niklaas. Ook zijn zus Isabella heeft zich een zekere
status kunnen aanmeten. Zij is getrouwd met de Dendermondse juwelier Ernest
Vanden Durpel.
Van
1903 tot 1904 volgt Arsène de opleiding schilderkunst aan de Koninklijke
Academie voor Schone Kunsten in Dendermonde. Daar hangt in een tekenlokaal een
reproductie van het Lam Gods. Opnieuw
wordt hij de beste van de klas.[vi] Zes jaar later, in 1909,
is hij een van de stichters van het christelijke ziekenfonds De Eendracht. Als voorzitter ontpopt hij zich zelfs tot
architect van Het Werkmanshuis, dat zich schuin tegenover zijn eigen woning
bevindt. Hij ontwerpt zelf het plan voor dit gebouw waar de diensten van de
mutualiteit kunnen ondergebracht worden.[vii]
In 1910 begint hij les te geven in de Tekenacademie van Wetteren[viii] waar hij op het einde
van zijn leven tot directeur wordt benoemd.[ix] Op 22 oktober 1910 wordt hij
ook aangesteld als lesgever aan de Weef-en Beroepsschool in Kalken, waar hij [x] teken-en werktuigkunde
onderwijst.[1]
Op 25 januari 1911 volgt Arsène zijn
ondertussen overleden vader op als koster van de Wetterse Sint-Gertrudiskerk.[xi] Door deze functie en bepaalde familiebanden heeft hij
goede relaties binnen het kerkelijk milieu. Hij is zelfs zeer goed bevriend met
Honoré Coppieters, de latere bisschop van Gent, met wie hij drie jaar op
dezelfde school zat. Toen het gezin Goedertier van Overmere naar Wetteren
verhuisde, was Arsène zes en Coppieters acht jaar oud.[xii] Voor de rest is
een broer van Arsène, dokter Adhemar, verloofd geweest met Maria Joliet, wiens
broer dan weer Monseigneur Oscar Joliet is, de huisprelaat van de Paus en de voorzitter van het Belgisch College in Rome.[xiii] Arsènes grootvader Ludovicus is ook koster geweest,[xiv] zijn neef Hilaire
was koster in Lede, en drie ooms waren priester.[xv] En Arsène is ook goed
bevriend met Emiel De Groote, de orgelist van de Sint-Baafskathedraal. Hun
vriendschap is waarschijnlijk ontstaan op de Bisschoppelijke Normaalschool.[xvi]
Op 3
november 1915 trouwt Arsène Goedertier met de welgestelde en bijna acht jaar
jongere Française Julienne Minne, die een bedrijfje heeft in breigoederen.[xvii] Julienne trekt bij
Arsène in, die nog steeds in de ouderlijke woning in de Zandstraat woont. Enkele
jaren later komt er een totale ommekeer in zijn leven. Nadat hij is gestopt met
lesgeven aan de tekenacademie van Wetteren, geeft hij op 6 juli 1919 ook zijn
ontslag als koster.[xviii] Julienne verkoopt haar
breiwinkel en samen beginnen ze met een wisselkantoor in hun eigen woning. De
tante van Julienne is gehuwd met de Gentse wisselagent Jules Dossche.[xix] Heeft de standing van
deze man hen op het idee gebracht dezelfde richting uit te gaan? Een oude man
getuigt in De Dag dat hij Goedertier eens
met ingehouden nijd hoorde verklaren: ‘De grootste fout die ooit mijn vader
heeft begaan, was koster van mij te maken. Ik wil rijk worden! Ik wil veel geld
hebben.’[xx] Iedereen probeert hij met
zijn vlotte babbel aandelen aan te praten, tot zelfs Alfons Hebberechts in de
Vijdkapel toe.[xxi]
Zo stond
het in De Standaard:
Men verhaalt dat hij zekeren dag in
een burgersgezin binnenkwam, en zijn verbazing uitdrukte over het feit dat er
haring werd geëten.
‘Eet gij haring’, vroeg M. Arsène
verwonderd? ‘Als ge wilt kunt ge alle dagen biefstuk eten. Geef me uw geld en
ik zal ermee speculeren.’[xxii]
In
1922 wordt de Zandstraat[2] herdoopt in
Wegvoeringsstraat[xxiii]
en op 24 november van dat jaar ziet het enig kind van het echtpaar Goedertier het
levenslicht: Adhemar. De rosharige jongen, bijgenaamd Dédé, is een zorgenkind.
Hij lijdt aan glaucoom, een voor die tijd ongeneeslijke oogziekte. Tot zijn
tiende krijgt hij privélessen thuis en heeft hij amper contact met leeftijdsgenoten.[xxiv] Op zondag gaat hij
samen met zijn vader al eens naar de markt van Wetteren: na de mis laat Arsène
zijn zoontje marcheren en rechtsomkeer maken, terwijl hij in het Frans bevelen
geeft ‘gelijk een korporaal’.[xxv]
In
1927 koopt het gezin Goedertier iets verderop in de straat een statig herenhuis,
waarin ze niet alleen wonen, maar ook hun wisselkantoor onderbrengen. Het
zijn de gloriejaren van Arsène. Zich zeer bewust van zijn status, geld en macht,
toert hij rond in zijn dure wagen[3]
die hij steeds opzichtig voor zijn statige huis parkeert. Uitmuntend gekleed flaneert
hij door de straten en klampt iedereen aan om over de meest diverse onderwerpen
uit te wijden. Zijn interesses gaan van schilderkunst en muziek over
wetenschap, techniek, politiek, economie, literatuur en poëzie… tot de meest
fantastische onderwerpen. Zo spreekt hij over een toekomstige landing op de
maan en over planetaire reizen. Vanwege die ideeën wordt hij in Wetteren ‘Jules
Verne’ genoemd.[xxvi]
Een
anonieme Wetteraar verklaart in de krant: ‘Hij kon toch zo babbelen en
uitleggen en wat hij zwart vond, kon niemand ter wereld hem wit doen voorkomen.
Hij kon urenlang spreken over uitvindingen en wat nog zou komen en nog moest
komen. Niet iedereen was het gegeven hem dan te volgen in zijn wetenschappelijk
betoog. Een echte Jules Vernesgeest.’[xxvii]
Anderen
vertellen dan weer dat hij altijd gelijk wil hebben, ‘zelfs na discussies die
dikwijls uren duurden.’ Hij wordt een ‘welweter’ genoemd.[xxviii] Dokter De Cock, die
goed bevriend is met Goedertier, vertelt in De Standaard: ‘Het
was een zeer excentriek man. Arsène Goedertier was geen gewoon mens. Hij had
zijn speciale manier van doen en van denken die heel zonderling was. Hij heeft
zeker nooit tekenen van krankzinnigheid gegeven, doch kon evenmin een normaal
mens genoemd worden. Hij klapte over alles, wijdde uit over de meest
onbenullige dingen, zodat men hem soms wel graag kwijt was, omdat hij tot vervelens
toe maar uitlegde en uitlegde zonder einde.’[xxix]
Aan Henry Koehn vertelt De Cock enkele jaren later dat
Goedertier hem soms te voet vergezelde van het station van Wetteren naar huis. In
normale omstandigheden nam de tocht ongeveer een kwartier in beslag, maar met Arsène
erbij liep het gemakkelijk op tot drie kwartier. Onderweg begon hij dan bijvoorbeeld
een uiteenzetting te geven over hoe hij vliegtuigen wilde bouwen, waarbij hij
even stil bleef staan om naar de vogels te kijken en toelichting te geven over
de manier waarop hij zich voor zijn ontwerp zou laten inspireren door hun vliegtechniek. Wilde De Cock verder
gaan, dan hield Arsène hem tegen en vroeg nog even naar dit of dat te
luisteren. Volgens De Cock stond Goedertier in Wetteren dan ook bekend als een
‘zeveraar (…) die voortdurend vertelt zonder iets te zeggen’. Ook volgens
advocaat Georges De Vos was Arsène een eindeloos verteller die zich graag interessant
wilde maken: ‘Hij kon dan twee of drie uren onafgebroken vertellen, zodat de
overige mensen die erbij zaten zelfs niet aan het woord konden komen en altijd
maar naar hem moesten luisteren.’[xxx]
Men was Arsène Goedertier dan ook al eens liever
kwijt dan rijk. Bovendien
verwoordde hij de dingen zo dat hij door weinig mensen werd begrepen. De
gewezen directeur van de Wetterse Tekenacademie, Prosper Boss, verklaart op 8
oktober 1936 aan commissaris Luysterborgh: ‘Verder had ik kunnen vaststellen dat Goedertier, die gelast was met de
lessen in de doorzichtkunde, zijn onderwijs op zo’n manier gaf dat zijn
leerlingen er absoluut niets van verstonden, en was ik verplicht daarvan
verslag in te dienen.’ Een bekende van Goedertier getuigt dat hij aan een
kerkganger vanop het doksaal van de Sint-Gertrudiskerk een uiteenzetting gaf
over hoe je een bepaalde kerksteen kon aanduiden en welke berekeningen hiervoor
gemaakt moesten worden.[xxxi]
Op
14 oktober 1936 verklaart Alfred Snoeck, griffier aan het
arrondissements-commis-sariaat van Gent en tevens getuige op het huwelijk van
Goedertier, aan commissaris Luysterborgh: ‘Ik ben eigenlijk niet in betrekking gebleven met Goedertier omdat het
zo’n extravagante persoon was en dat hij iedereen lastig viel door zijn
onuitstaanbaar gebabbel.’ De neef van Arsène, Jean-Louis Goedertier, beaamt
dat Arsène tijdens de laatste jaren van zijn leven ‘een zaag’ was geworden.[xxxii]
Advocaat De Vos omschrijft Arsène echter ook als ‘een origineel (…), een
eerbaar en geachte man. Hij had geen dievennatuur.’ [xxxiii]
Voor
Valère Goedertier is zijn broer Arsène ‘een goede en filantropisch ingestelde
mens. Hij leefde eenvoudig, rookte niet en dronk evenmin, ging ook niet op
reis. Voor zich wenste hij geen geld te bezitten.’ Hij noemt zijn broer ‘een
speciale mens, hij was rap’.[xxxiv] Voor pastoor-deken Van
Ongeval is Arsène ‘een mens met zonderlinge gedachten, geëxalteerd,[4] een wondere man’.[xxxv]
De
overbuurvrouw verklaart Arsène goed te kennen. Hij kwam geregeld bij haar in de
winkel om een babbel te slaan. Volgens haar sprak hij veel en over van alles.
Hij was een goede knutselaar. Ze kreeg de indruk dat hij een soort wrok had
tegen de Kerk en de priesters.[xxxvi] Voor René Uyttendaele,
opvolger van de Wetterse burgemeester du Château, was Arsène ‘bij het gewone
volk graag gezien. Hij deed ook veel voor hen. Als betere burger vond hij dat
zijn plicht. Hij was ook erg betrokken bij het sociale leven van de gemeente’.[xxxvii] De secretaris van de
Katholieke Partij, afdeling Gent, bestempelt Arsène als een van zijn intieme
vrienden die informatie inwon over problemen van sociale en politieke aard.
Hoewel hij zich inliet met katholieke werken, vertoonde hij ook communistische
neigingen.[xxxviii]
Volgens Julienne had haar echtgenoot niet de mentaliteit van een bankier: ‘Hij
had de ziel van een kunstenaar, die er zijn genoegen in vond op het orgel te
spelen van de parochiale kerk.’[xxxix]
Dat Arsène
zijn talrijke ideeën ook dikwijls verwezenlijkte, bewijzen zijn vele schilderijen
en gedichten. In het gemeentehuis van Wetteren hangt nog steeds het schilderij
van Jean-Baptist Van de Velde, majoor-bevelhebber van de Wetterse Burgerwacht,[xl] dat hij maakte in 1913.
Af en toe liet hij zijn werken bewonderen op tentoonstellingen[xli] en in De Schelde verschenen er geregeld
stukjes proza van zijn hand.[xlii] Hij geeft teken- en
muziekles en houdt politieke toespraken waarop prominente gasten aanwezig zijn.
Een buurman zei: ‘Steeds met iets bezig, knutselen, rekenen, zoeken, proberen,
enz.’[xliii]
Volgens
De Vos dient Goedertier in 1932 of 1933 ook een aanvraag in voor een bezoek aan
de koning. Hij wil Albert een plan voorleggen om de massale werkloosheid op te
heffen.[xliv] En hij wordt ontvangen
door de directeur van de vliegtuigfabriek Bréguet in Parijs, aan wie hij een
vliegtuigmodel toont. Hoewel het zeer moeilijk is deze man te pakken te krijgen,
voert Arsène twee gesprekken met hem: één van 25 minuten en één van anderhalf
uur. Uiteindelijk zegt de directeur hem dat zijn ontwerp een te traag vliegtuig
zal voortbrengen. Vóór de oorlog was dit
misschien nog interessant geweest, maar nu komt het erop aan zo snel mogelijke
vliegtuigen te ontwerpen.[xlv]
Van
zijn ontwerpen is niets bewaard gebleven, en dus kunnen we alleen nog raden
naar zijn plannen, die wellicht – zoals hij dokter De Cock vertelde – waren
geïnspireerd door de vliegtechniek van vogels. Doelde hij hiermee misschien op ‘winglets’
op de uiteinden van vliegtuigvleugels? Deze toepassing werd in 1897 door de
Engelse ingenieur Frederick W. Lanchester uitgevonden[xlvi] en was inderdaad gebaseerd
op de vliegtechniek van vogels: ‘Een winglet is een meestal opstaande
verlenging van een vliegtuigvleugel die wervelingen in de lucht vermindert, waardoor het
toestel efficiënter vliegt. De techniek is afgekeken van vogels die
aan het eind van hun vleugels waaiervormig opgestelde slagpennen kennen, die naar boven kunnen worden gekruld.’[xlvii] De in Schotland geboren Amerikaanse
ingenieur William E. Somerville was in 1910 de eerste die hier een patent op
nam.[xlviii] Kort voor de Tweede
Wereldoorlog verschenen de eerste gevechtsvliegtuigen die gebruik maakten van
deze uitvoering. In de burgerluchtvaart brak ze pas door vanaf de jaren tachtig
van vorige eeuw.
Arsène
heeft een familieband met de Gentse Marthe Coupé. Af en toe brengt hij haar een
bezoekje, ‘doch sinds een ruimen tijd wilde zij Goedertier niet meer ontvangen,
daar hij haar kwam lastig vallen met urenlange gesprekken van politieken aard,
iets dat Goedertiers stokpaardje was’.[xlix] Hoewel politiek een van
zijn geliefkoosde onderwerpen is, heeft Goedertier zich nooit kandidaat gesteld
tijdens verkiezingen. De enige echte politieke actie die we van hem kennen,
vindt plaats vlak voor zijn dood, wanneer hij tijdens een politieke vergadering een redevoering houdt.
Het betreft een bijeenkomst van de Katholieke Unie, die in 1921 was opgericht
en als doel had de verschillende standen van katholieke strekking tot een
eenheid te smeden.[l] De vergadering boog zich
over een herziening van de algemene statuten; Goedertier kreeg het woord als
afgevaardigde van de Katholieke Kiesvereniging van Wetteren, en had het ‘over
de noodzakelijke erkenning en aanneming der hogere en vrije beroepen.’ Na zijn
uiteenzetting werd hij herhaaldelijk toegejuicht.[li]
Volgens
zijn overlijdensbericht was Arsène ook bestuurslid van de Katholieke Kring (Cercle
Catholique), een conservatieve strekking rond burgemeester Duchâteau.[lii] Camille Hoens, de
secretaris van deze kring, vond dat Goedertier een katholiek was met communistische
neigingen.[liii] Er zijn meer getuigenissen van mensen bekend
die ongeveer hetzelfde opmerkten. In 1932 had Goedertier met de onderkoster van
de Sint-Baafskathedraal, Alfons Hebberecht, nog een gesprek over het bolsjevisme
en het communisme.[liv] Het Laatste Nieuws
schreef op 18 mei 1935: ‘…dat Goedertier nota’s op zich droeg, met hieronder
een telefoonnummer, dat hij had opgetekend, en dat het telefoonnummer was van
de… communistische Rode Vaan te Brussel.’ Ook werd aan Kerckhaert en Mortier
door bekenden van Goedertier toevertrouwd dat Arsène Das Kapital van Marx had gelezen en dat hij er bepaalde denkbeelden
uit overgenomen had.[lv]
Op 30 maart 1928 wordt de Kongolese maatschappij
Plantexel opgericht, oftewel de ‘Société
de Plantation et d’Exploitation de l’Elaeis au Kasai’. Arsène Goedertier is de
stuwende kracht achter de onderneming, waarvan hij zowel voorzitter als
gedelegeerd-bestuurder wordt. Het directiecomité bestaat uit hemzelf, de Gentse
advocaat Joseph Goedertier (een ver familielid) en de Ieperse handelaar Emiel
Van Overstraeten. Emile Goedertier, zoon van broer Edmond, wordt directeur in
Afrika. Het startkapitaal bedraagt 3 miljoen frank; Arsène neemt 1950 van de
6000 stichtersaandelen voor zijn rekening.[lvi] Drie jaar later wordt
zijn echtgenote medeaandeelhouder met 4620 vijfden van de stichtersaandelen.
De
maatschappij richt zich op de exploitatie van plantages van palmolie en koffie,
en het verhandelen van allerlei Afrikaanse en Europese producten. Aanvankelijk is
de administratieve zetel van de maatschappij gevestigd ten huize Goedertier. Later
verhuist de zetel naar een kantoor in de Mechelsestraat 35 in Brussel, waar een
bediende tewerkgesteld wordt. Op 16 maart 1932 wordt Arsène niet herkozen als
gedelegeerd-bestuurder, maar opgevolgd door Emile Van Overstraeten. Later zal
hij ook zijn ontslag aanbieden als lid van de Raad van Bestuur. In 1933 ontstaan
er exploitatieproblemen in Kongo en op 14 november 1934 gaat de maatschappij
failliet.[lvii]
Het eerste jaar had Plantexel nog een kwart miljoen frank winst gemaakt.[lviii]
Onmiskenbaar
was Arsène Goedertier van veel markten thuis. Maar wat begeesterde hem het
meest? Volgens de verklaringen van zijn eigen echtgenote hield hij zich vooral
bezig met zijn activiteiten als amateur privé-detective. Op 1 juli 1935 getuigt
ze aan Procureur des Konings Frans De Heem: ‘Mon mari lisait
beaucoup de romans policier; déjà des son jeune âge, il lisait des publications
de Nick Carter, dont il possédait des paniers entiers.’ [lix] Nick
Carter is een
detective die dankzij zijn handigheid en scherpzinnigheid op het spoor komt van
gezochte boeven. Hij is een meester in vermommingen en verplaatst zich meestal
per trein, per boot of met een koets. De op te sporen buit wordt doorgaans
verborgen in meubels, kelders, enz. Nick
Carter verscheen voor het eerst op 18 september 1886 onder de vorm van een
dubbel-roman: De oude detective, zijn
leerling en de mysterieuze misdaad
van Madison Square. Arsène Goedertier was toen negen jaar oud.[lx]
De
weduwe beklaagt er zich ook over dat zij het meeste werk verricht in het
wisselagentschap, terwijl haar man zich bezighoudt met fantasieën en
onbenulligheden. Hiermee bedoelt ze zijn hobby als speurneus. Nog volgens haar
gaat hij regelmatig bij de politie langs om nieuwe elementen aan te brengen of
om een eigen interpretatie te geven van een lopend onderzoek. Advocaat De Vos zal
later verklaren aan Oberleutnant Henry Koehn dat Arsène Goedertier de volgende
zaken trachtte op te lossen: de moordzaak Jeanneke Van Calck, de diefstal bij
juwelier Coosemans in Brussel, de moordzaak Veranneman in Wetteren en de
diefstal bij zijn schoonbroer, juwelier van den Durpel in Dendermonde.
De
negenjarige Jeanneke Calck werd op 7 februari 1906 op gruwelijke wijze vermoord
in Brussel. Haar lichaam werd zonder benen in bruin inpakpapier aangetroffen in
de Zwaluwenstraat. Deze geschiedenis veroorzaakte heel wat opschudding.[lxi] De zaak Veranneman
behelsde de moord op een jongeman en zijn verloofde, van wie de lijken op
kerstdag 1930 in de meersen langs de Schelde in Wetteren werden aangetroffen. De
vader van de jongeman werd aangehouden als verdachte. Julia Van der Sypt,
toenmalig verpleegster van het ziekenfonds De
Eendracht, getuigde dat Goedertier op kantoor kwam met een zakhorloge in de
hand, zeggend: ‘Hij kan het niet geweest zijn.’ Hij had de hele route gedaan,
die de moordenaar moest hebben gelopen, om het tijdstip van de moord te controleren.[lxii]
In
april 1928 bestelde de schoonbroer van Arsène, juwelier Ernest Vanden Durpel,
een rolluik om het achterraam te beveiligen, dat uitgaf op een verlaten weg
langs de Dender. Zijn initiatief kwam te laat. In de nacht van 24 op 25 april
werd er langs dit venster een inbraak gepleegd. De duurste juwelen werden
gestolen, onder meer een partij gouden uurwerken ter waarde van ongeveer
200.000 frank. Arsène bood zijn ‘speurdersdiensten’ aan bij de gerechtelijke
politie te Gent. Hij zei zeer geïnteresseerd te zijn in detectivewerk en veel
politieromans te lezen.[lxiii] Volgens zijn
bevindingen had de inbreker zijn buit verstopt in een afvoerbuis van de
riolering naar de Dender. Hij werd niet ernstig genomen. Enkele dagen later
verklaarde Arsène wenend dat het te laat was om de buit nog terug te vinden: de
hoge waterstanden van de Dender hadden de juwelen weggespoeld.[lxiv] Volgens Valère Goedertier
bracht zijn broer geregeld een bezoek aan de kantoren van de gerechtelijke
politie te Gent. Daar trachtte hij de detectives bij te staan met zijn
theorieën over lopende zaken.[lxv]
In
het kader van een geruchtmakende diefstal bij juwelier Coosemans in de Waterloolaan
te Brussel bood Goedertier zich als politieman aan. Hij wist te melden dat de
dieven langs het venster waren binnengedrongen en beschreef droogweg hoe de
dieven hun buit ter plaatse hadden verstopt, in een afvoerbuis achter de
lambrisering van de badkamer. Of de buit daar ook werd teruggevonden, is niet
geweten.[lxvi]
Ooit
zou hij volgens Valère zelfs een diefstal in de kerk van Wetteren hebben
opgelost. Aan de verbouwereerde deken overhandigde hij een gestolen schilderij en een rijk versierd doek. Opnieuw hadden de
dieven ze op de plaats van de misdaad verstopt, in de kelder van de kerk.[lxvii] In 1931 vond er in
diezelfde kerk weer een diefstal plaats. Toen de politie ter plaatse kwam,
snelde ook Goedertier toe om zijn bevindingen mee te delen. ‘Ah ja,’ verzekerde hij de agenten, toen die vreemd
opkeken. ‘Ik lees veel politieromans.’ Pastoor Van Ongeval suste de
geïrriteerde wetsdienaren: ‘Och, ziet er niet naar. ’t Is meneer Goedertier,
die hier koster is geweest en van tijd tot tijd nog een handje toesteekt.’[lxviii]
Dokter
Jean-Louis Goedertier verklaarde aan Koehn dat zijn oom zich ook had verdiept
in de zaak Kreglinger.[lxix] De drieënveertigjarige
Robert Kreglinger was op elf november 1931 omstreeks kwart voor zeven met zijn
Renault Monastella vertrokken in de Antwerpse Lange Gasthuisstraat. Hij reed
naar de Haachtsesteenweg in Brussel. Bij hem thuis zat zijn moeder hem op te
wachten om samen te dineren. Maar daar was hij nooit aangekomen; Kreglinger was
als het ware in rook opgegaan, met auto en al. Wekenlang reed Arsène met zijn
wagen van Antwerpen naar Brussel om de route te bestuderen en inlichtingen in
te winnen. Zo kwam hij er als eerste achter dat Kreglinger aan de toenmalige
brug over de Rupel iets voor zeven uur 25 centimes tol betaalde.[lxx] Verdere resultaten van
zijn onderzoek zijn niet bewaard gebleven.
Karel
Mortier en Noël Kerckhaert lieten zich als volgt uit over het speurderstalent
van Arsène Goedertier: ‘Ongetwijfeld
was Goedertier bezeten door complexe situaties en combinaties. Het is dan ook
niet te verwonderen dat hij een voorliefde had voor alles wat te maken had met
fantasie. Hij besteedde daarom veel tijd aan het lezen van detectiveromans,
waarvan hij er “een hele bibliotheek” bezat. Zodanig leefde hij zich in die
wereld in, dat hij zich ten slotte zelf detective waande en bij gelegenheid
“geheimzinnige” misdaden trachtte op te lossen.’[lxxi]
Bij
de analyse van Goedertiers speurwerk valt op dat hij steeds naar spectaculaire
oplossingen zoekt, en daarvoor de inspiratie put uit zijn misdaadromans. Wat
nog het meest in het oog springt, is dat hij de gestolen voorwerpen meestal zoekt
bij of op de plaats van de misdaad. Deze steeds weerkerende, fantasierijke en
onrealistische analyses wijzen op een afwijkend denkpatroon. Een zelfde
ongewone denkwijze vinden we terug in de vele avonturen van zijn fictieve naamgenoot,
Arsène Lupin, ontsproten aan de
pen van Maurice Leblanc. Arsène Lupin is een
gentleman-inbreker die vooral schilderijen ontvreemdt. In elk verhaal wordt met
het gerecht onderhandeld via krantenadvertenties, waarin hij de initialen
A.L.N. van zijn eigen naam gebruikt. Hij eist meestal losgeld en is zijn
tegenspelers steeds te slim af. Dikwijls blijkt dat hij de schilderijen in een
kelder of zelfs op de plaats van de misdaad heeft verstopt. Hij speelt een
spelletje met het gerecht en verschijnt in verschillende gedaanten: de ene keer
als schilder, dan weer als bankier of – naar het einde van zijn carrière toe –
als politicus. Na de dood Van Goedertier ontdekte men dat ook hij een dubbel
leven leidde onder de naam Van Damme. Bij het huren van een Royal schrijfmachine
had hij deze valse naam gebruikt. Mortier en Kerckhaert hebben van een zekere
bron vernomen dat Arsène Goedertier boeken in zijn bezit had over de
gentleman-inbreker Arsène Lupin. Wie die bron was, vertellen ze niet.[lxxii] Misschien was het Jos Cels?[5] Het is
ook mogelijk dat ze deze informatie ontleenden aan Jean De Kremer, alias John
Flanders of Jean Ray. In 1935 schreef De Kremer in de Dag: ‘Arsène Goedertier ofte Arsène
Lupin, gentleman-detekDIEF, dat klinkt heel voornaam. En als men nu weet dat de
fictieve Arsène talloze welgelukte boevenstreken op zijn kerfstok had, vooral
een meester was in 't weggappen van vermaarde kunstschatten, dat hij nooit
gesnapt werd... dan moest dat de ware Arsène zoo aangenaam als bemoedigend
voorkomen. Want Maurice Leblanc's ingebeelde held ging ongeveer te werk als
hij, toen hij in 't bezit van een gestolen kunstwerk er geld uit wilde
slaan...’[lxxiii]
In Mythen
en mysteriën: Het gestolen Lam Gods, het altaar van Gent en zijn geheim uit
1995 verklaart historicus Paul De Saint-Hilaire, eveneens zonder
bronvermelding, dat Goedertier het boek L’Aiguille Creuse (1909) heeft
stukgelezen.[lxxiv]
Dit verhaal gaat over een holle, naaldvormige rots, voor de kust van Normandië,
die de Franse koningen vroeger gebruikten om hun schatten in te verbergen. Deze
locatie zit verborgen in een code, neergepend op een oud stukje papier. Door
zijn spitsvondigheid ontcijfert Arsène
Lupin het geheimschrift. Op zijn beurt verbergt hij waardevolle, door
hem gestolen voorwerpen in de koninklijke, geheime bergplaats. Als schatten worden
in het boek onder meer opgesomd: een doek van de Maagd met het Agnus Dei van Raphaël en een beeldje van Sint-Jan
de Doper. Maurice Leblanc omschrijft zijn geesteskind Lupin als volgt: ‘Alles wat boven de middelmaat is, verdient
bewonderd te worden. En deze man slaat alles. Uit deze diefstal spreekt zo een
rijkdom van opvatting, een kracht, een macht, een handigheid en een ongegeneerdheid
dat ik ervan ril.’
Er
is nooit een inventaris opgemaakt van de bibliotheek van Goedertier. Om ons te
vergewissen van de inhoud ervan zijn we aangewezen op de getuigenissen van zijn
vrouw, advocaat de Vos en onderzoeker van het eerste uur, Jozef Van
Ginderachter. In het eerder besproken dossier van Oberleutnant Henry Koehn
vindt Mortier enkele aanwijzingen over de inhoud van die bibliotheek. Blijkbaar
heeft Van Ginderachter de boeken mee naar huis genomen zonder ze aan een
ernstig onderzoek te onderwerpen. Eén bepaald boek is hem toen wel opgevallen,
omdat Goedertier er aantekeningen in heeft gemaakt. Hij heeft echter nagelaten
de titel te noteren. Herhaaldelijk probeert Koehn de titel los te krijgen.
Mortier en Kerkhaert: ‘Uiteindelijk
schreef Van Ginderachter aan Koehn dat hij zich meende te herinneren dat de
titel La chasse au papier was, maar hij was er niet helemaal zeker van.’[lxxv]
Dit is
inderdaad een titel uit de reeks Le Masque. Mortier en Kerckhaert hebben
hierin enkele overeenkomsten gevonden met de diefstal van het Lam Gods. Er
wordt in deze roman eveneens gecorrespondeerd via krantenadvertenties en in de
bewaarplaats van een station wordt door een persoon, die een valse identiteit
opgeeft, een koffer achtergelaten. Later kan men slechts een vage
persoonsbeschrijving van deze figuur geven. In de krantenadvertenties werkt de
dader met de initialen S.O.S.A. Hij stuurt ook nog een brief naar een
tussenpersoon. Hierin staat te lezen: ‘Ik
kan u mijn naam niet mededelen, maar ik ben goed bekend en rijk. Wilt u
bepaalde brieven die mij toebehoren, afhalen en mij bezorgen? Ik geef u daarvoor
500 pond.’ Belangrijke documenten bewaart de dief in een geheime
lade van zijn bureau, en in een kast met een valse bodem verbergt hij een schilderij.
Wanneer men de bodem opent, blijkt het schilderij aan een touw te hangen.[lxxvi]
Hierbij
stip ik aan dat in hoofdstuk 23 van Le tableau manquant beschreven wordt
hoe men een verborgen schilderij uit zijn bergplaats haalt. Maar zeker zo belangrijk
is de reden waarom men dit schilderij verbergt. Een zekere Fairleigh heeft namelijk een
kasteelheer vermoord om zich diens vesting toe te eigenen. Wanneer de zoon en
dus rechtmatige erfgenaam, Bill Boyd,
dit verneemt, gaat hij achter de moordenaar aan. Boyd wordt echter door Fairleigh
overmeesterd en in een geheime kerker opgesloten. Tijdens hun zoektocht naar Boyd, vinden de detective Jack Strickland en zijn assistent Ned Crawley in de kerkers van het
kasteel de bergplaats van het schilderij. Op dit doek staat de vader van Bill Boyd. Fairleigh heeft het schilderij verborgen, omdat de
gelijkenis tussen de afgebeelde kasteelheer en de wettige erfgenaam wel heel
groot is. Fairleigh heeft zich met
andere woorden van alle bezwarend materiaal willen ontdoen.
Mortier
en Kerckhaert merken terecht op dat het dossier Koehn wat de inhoud van de
bibliotheek van Goedertier betreft meer klaarheid heeft gebracht, met onder
meer de getuigenis van advocaat De Vos.[lxxvii]
Daarin lezen we: ‘De bibliotheek
bevatte onder meer een reeks politieromans van de uitgave Le Masque,
collection de roman d’aventure, Paris Librairie des Champs Elysées. Eén van
die romans waarvan ik mij de titel niet meer herinner, het boek bevindt zich
thans bij het gerecht, had een omslag uit gewoon papier, waarvan de onderkant
over een bepaalde bladzijde gevouwen was. Bij het openslaan werd vastgesteld
dat op de bedoelde pagina iets geschreven was over iemand, die zou vertrekken
enz. Het bleek dat Goedertier dit deel van de tekst in een van zijn brieven aan
de bisschop had overgeschreven.’[lxxviii]
Op 23 mei 1935 schreef Le Soir dat
Goedertier in Wetteren aan verscheidene personen zijn analyse over de diefstal
van De Rechtvaardige Rechters had uiteengezet: ‘…het gestolen voorwerp
moet verborgen zijn op een zeer eenvoudige plek, geen eigenlijke bergruimte,
maar een plaats waar niemand er aan zou denken te gaan zoeken.’ Deze uitspraak doet sterk
denken aan een passage uit een verhaal van Edgar Allan Poe: De gestolen brief. Wanneer een brief gestolen wordt uit de
koninklijke appartementen, vouwt de dief hem toe, schrijft op de buitenkant de
eerste letter van zijn naam, de letter D en verstuurt hem naar zichzelf, in
plaats van hem te verbergen. Wanneer hij de brief ontvangt, scheurt hij die
gedeeltelijk doormidden en verfrommelt hem alsof het een stuk oud papier is.
Daarna legt hij hem schijnbaar achteloos in een kaartenrekje. De politie kamt
enige tijd later zijn huis uit, zoekt hierbij op de meest onmogelijke plaatsen,
maar niet in het kaartenrekje. Ze speuren namelijk naar een belangrijke brief
van de koning en verwachten uiteraard niet dat de dief die een dergelijke
respectloze behandeling heeft gegeven.
Opvallend
is dat Goedertier aan de bovenkant van de AMDG-brief
[lxxix] ook de eerste letter
van zijn naam – de G – typte. Bovendien verstuurt hij deze brief ook naar
zichzelf. Wanneer Minette Walters van de BBC Karel Mortier interviewt, gaat hij
er eveneens van uit dat Edgar Allan Poe Goedertier geïnspireerd heeft.[lxxx]
De
persoonlijkheid van Arsène Goedertier werpt kortom een heel ander licht op de
diefstal van De Rechtvaardige Rechters en de afpersing die erop
volgde. Maar niet alleen het individu
dat hier achter zat, is belangrijk: we dienen ook het object te ontleden. Op
dit punt maken Mortier en Kerckhaert volgens mij een belangrijke
inschattingsfout. Ze schrijven onomwonden dat ‘de diverse studies inzake de
techniek, de betekenis, de inhoud, de uitleg van de teksten en kwatrijnen op
het retabel enz.’ buiten het bestek van hun werk vallen. En ze zijn niet de
enigen. De meeste andere onderzoekers, die de zaak op een professionele wijze
trachten op te lossen, negeren of miskennen het belang van deze studies. Maar
dit betekent ook dat zij zich niet voldoende kunnen inleven in de denkwereld
van de mythomaan die Arsène Goedertier overduidelijk was.
Een
mythomaan heeft een totaal andere gedachtenwereld dan een modaal mens, en kijkt
naar de dingen op een heel eigen manier. Wat voor een doorsnee mens eenvoudig
lijkt, is dit niet voor een mythomaan. Verborgen boodschappen, dubbele bodems,
ongewone verbanden, duistere complotten en hogere dimensies zijn hem niet
vreemd. Achter een eenvoudige zaak zoekt hij ingewikkelde constructies, en hij
zal die op een vreemdsoortige wijze proberen op te lossen. De misdaadromans die
Arsène Goedertier sinds zijn jeugd verslond, staan er bol van. De realiteit van
Goedertier was dan ook die van zijn fantasierijke detectiveverhalen. Zelf was
hij zich er niet van bewust dat hij in een fantasiewereld leefde, zoals een
uitspraak als ‘Ah ja, ik lees veel politieromans’ bewijst. [lxxxi] Pastoor Van Ongeval reageerde
hierop gegeneerd, maar voor Arsène was er geen vuiltje aan de lucht. Ook zijn
huilbui, nadat hij had vastgesteld dat de juwelen van zijn schoonbroer door het
hoge water van de Dender waren weggespoeld, getuigt van een zonderlinge,
immense inleving. Op 16 december 1945 stelde René Dylman in Taptoe nog dat zijn neigingen ‘op
het fantastische waren afgestemd’ en dat Arsène op ‘bijna ziekelijke wijze
verslingerd was op politieromans’.
Het Lam Gods is op dit ogenblik, samen met
de Mona Lisa, het bekendste schilderij
ter wereld. Maar wat het Lam Gods zo
bijzonder maakt, is dat dit kunstwerk veel meer ‘beladen’ is dan La Gioconda. Er is geen enkel ander
schilderij ter wereld dat zo’n geschiedenis en vooral zoveel symboliek in zich
draagt. Wanneer de mythomaan Arsène Goedertier zijn lievelingsschilderij[6] urenlang bewondert, is het
niet onaannemelijk dat zijn fantasievol brein overspoeld wordt door allerlei
visioenen. Mortier en Kerckhaert insinueerden in hun werk dat Arsène Goedertier
cruciale informatie ontfutselde aan kanunnik Van den Gheyn.[lxxxii] Van den Gheyn was
schatbewaarder van het Lam Gods en
persoonlijk bevriend met de familie Goedertier. In 1920 gaf hij een werk uit
dat handelde over de interpretatie van het retabel.[lxxxiii] Daarom is het in
deze kwestie belangrijk om de ontstaansgeschiedenis en de betekenis van het Lam Gods te doorgronden.
[1] In de werktuigbouwkunde worden objecten ontworpen die
handelingen moeten uitvoeren, zoals tillen, wegen,
verplaatsen, druk opbouwen, analyseren, warmte wisselen, verbinden,…
[2] Deze
straatnaam werd in 1922 gewijzigd in Wegvoeringstraat op vraag van de Bond der
Opgeëisten. Tussen 1914 en 1918 werden de opgeëisten via de Zandstraat weggevoerd.
[3] Een zwarte Chevrolet 6 cylinder van het
bouwjaar 1931 met nummerplaat 89.714. Mijnheer
Arseen en De Rechtvaardige Rechters, p.50, 1976, Jos Cels, J.E. Buschmann –
Antwerpen.
[5] De journalist schreef in 1976 (p.56) dat het de
speurders bij de inbeslagname van Goedertiers bibliotheek meteen was opgevallen
‘dat Goedertier een grote bewonderaar was van Maurice Leblanc wiens ingebeelde
held Arsène Lupin een grootmeester was in het ontvreemden van schilderijen.
Elke roman werd aandachtig gelezen, in de hoop dat hierin wellicht
bijzonderheden zouden voorkomen welke de gewezen koster konden hebben ingegeven.’
[i] Den
Denderbode, 07/09/1879
[ii] De Werkman, 30 maart 1879
[iii] Dossier Lam Gods, p. 321, 1994, Karel Mortier
en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[iv] Dossier Lam Gods, p. 323, 1994, Karel Mortier
en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[v] De Dag,
14 mei 1935
[vi] De academie voor teken-en bouwkunde van
Wetteren. Geschiedenis van het beeldend kunstonderwijs in Wetteren van 1823 tot
1985, p. 65, 1999, Van Damme Fritz, Wetteren
[vii] De Dag,
14 mei 1935.
[viii] Dossier Lam Gods, p. 325, 1994, Karel Mortier
en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[ix] Proces verbaal 2107, 14 oktober 1936,
gerechtelijke politie Gent (gerechtelijk dossie Gent)
[x] Dossier Lam Gods, p. 326, 1994, Karel Mortier
en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[xi] Dossier Lam Gods, p. 326, 1994, Karel Mortier
en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[xii] De wraak van het Lam Gods, p. 234, Rudy
Pieters, 2004, Uitgeverij Van Halewyck
[xiii] Dossier Lam Gods, p. 329, 1994, Karel Mortier
en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[xiv] Dossier Lam Gods, p. 320, 1994, Karel Mortier
en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[xv] Dossier Lam Gods, p. 321, 1994, Karel Mortier
en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[xvi] De wraak van het Lam Gods, p. 234, Rudy
Pieters, 2004, Uitgeverij Van Halewyck
[xvii] Dossier Lam Gods, p. 327, 1994, Karel Mortier
en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[xviii] Dossier Lam Gods, p. 505, 1994, Karel Mortier
en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[xix] Dossier Lam Gods, p. 329, 1994, Karel Mortier
en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[xx] De Dag,
14 mei 1935
[xxi] De wraak van het Lam Gods, p. 239, Rudy
Pieters, 2004, Uitgeverij Van Halewyck
[xxii] De
Standaard, 15 mei 1935
[xxiii] De Inventaris van het Bouwkundig Erfgoed,
http://www.inventaris.vioe.be
[xxiv] Dossier Lam Gods, p. 330, 1994, Karel Mortier
en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[xxv] De Standaard, 15 mei 1935
[xxvi] Dossier Lam Gods, p. 505, 1994, Karel Mortier
en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[xxvii] De
Standaard, 14 mei 1935
[xxviii] La
Flandre Libérale, 23 mei 1935
[xxix] De
Standaard, 15 mei 1935
[xxx] Verklaring Georges De Vos aan Henry Koehn
[xxxi] Getuigenis aan Kerckhaert en Mortier, p. 346,
1994
[xxxii] Dossier Lam Gods, p. 351, 1994, Karel Mortier
en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[xxxiii] Verklaring van advocaat De Vos aan Henry Koehn
op 9 juli 1941
[xxxiv] Verklaring van Valère Goedertier aan Henry
Koehn op 30 augustus 1942
[xxxv] De verdwenen rechters, analyse van een
kunstroof, p. 148, 2005, Karel Mortier, Academia Press, Gent
[xxxvi] De verdwenen rechters, analyse van een
kunstroof, p. 148, 2005, Karel Mortier, Academia Press, Gent
[xxxvii] Blik, 12 april 1994
[xxxviii] De verdwenen rechters, analyse van een
kunstroof, p. 149, 2005, Karel Mortier, Academia Press, Gent
[xxxix] Briefwisseling Julienne Minne, Kerckhaert en
Mortier, p. 345, 1994.
[xl] Tentoongesteld op De Rechtvaardige
Rechters-beurs te Wetteren op 15 mei 2010.
[xli] Dossier Lam Gods, p. 345, 1994, Karel Mortier
en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[xlii] De Schelde, 22 oktober 1933, De folklore bij
het Topspel, en 25 februari 1934, Het Oplaten van de Vlieger.
[xliii] Dossier Lam Gods, p. 351, 1994, Karel Mortier
en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[xliv] Verklaring van advocaat De Vos aan Henry
Koehn, 9 juli 1941
[xlv] Verklaring Valère Goedertier aan Henry Koehn.
[xlvi] http://en.wikipedia.org/wiki/Wingtip_device
[xlvii] http://nl.wikipedia.org/wiki/Winglet
[xlviii] http://en.wikipedia.org/wiki/Wingtip_device
[xlix] Proces verbaal 1246, 8 juni 1935,
gerechtelijke politie Gent (gerechtelijk dossier Gent)
[l] De wraak van het Lam Gods, p. 229, Rudy
Pieters, 2004, Uitgeverij Van Halewyck
[li] De Gentenaar, 27 november 1934
[lii] De wraak van het Lam Gods, p. 228, Rudy
Pieters, 2004, Uitgeverij Van Halewyck
[liii] Proces-verbaal, 31 december 1934,
gerechtelijke politie Gent, gerechtelijk dossier Gent.
[liv] Verklaring Alfons Hebberecht aan Henry Koehn,
20 augustus 1942
[lv] De Rechtvaardige Rechters gestolen, p.149, K.
Mortier, N. Kerckhaert, 1968, E. Story-Scientia
[lvi] Belgisch Staatsblad 23-24 april 1928
[lvii] Dossier Lam Gods, p. 209-213, 1994, Karel
Mortier en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[lviii] De wraak van het Lam Gods, p. 239, Rudy
Pieters, 2004, Uitgeverij Van Halewyck
[lix] Proces-verbaal 1367, 1 juli 1935,
gerechtelijke politie Gent (gerechtelijk dossier Gent)
[lx] Bron en.wikipedia.org/wiki/Nick_Carter: vanaf
1891 publiceert Street & Smith wekelijks verhalen over Nick Carter. Er waren
verschillende gast-auteurs die de verhalen aanbrachten: John R. Coryell
(1848-1924), Frederick Van Rensselaer Dey (1861-1922), Thomas C. Harbaugh
(1849-1924), Eugene T. Sawyer (1847-1924) en Richard Edward Wormser
(1908-1977). Tot 1990 waren er al honderden
verhalen verschenen over Nick Carter.
[lxi] Het Laatste nieuws, 9 februari 1906
[lxii] Blik, 12 april 1994
[lxiii] Kwik Zondag Nieuws, 6 april 1963, p. 13
[lxiv] Dossier Lam Gods, p. 352, 1994, Karel Mortier
en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[lxv] Dossier Lam Gods, p. 354, 1994, Karel Mortier
en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[lxvi] Dossier Lam Gods, p. 353, 1994, Karel Mortier
en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[lxvii] Dossier Lam Gods, p. 352, 1994, Karel Mortier
en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[lxviii] Het Volk, 16 mei 1935
[lxix] Dossier Lam Gods, p. 298, 1994, Karel Mortier
en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[lxx] De roof van de Rechtvaardige Rechters, p.
79-80, 1983, Jos Cels, Standaard uitgeverij Antwerpen Bussum
[lxxi] Dossier Lam Gods, p. 351, 1994, Karel Mortier
en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[lxxii] Dossier Lam Gods, p. 204, 1994, Karel Mortier
en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[lxxiii] De Mythe van de Rechtvaardige
Rechters, p. 130, Patrick Bernauw, CODA www.bernauw.com/2006/06/de-mythe-van-de-rechtvaard_115090253760856754.html
[lxxiv] Mythen
en mysteriën : Het gestolen Lam Gods, het altaar van Gent en zijn geheim, p.
144, 1995, Paul De Saint-Hilaire, Uitgeverij Kok
[lxxv] Dossier Lam Gods, p. 206, 1994, Karel Mortier
en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[lxxvi] Dossier Lam Gods, p. 206-207, 1994, Karel
Mortier en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[lxxvii] Dossier Lam Gods, p. 205-206, 1994, Karel
Mortier en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[lxxviii] Verhoor Senator De Vos Joris door Oberleutnant
Henry Koehn, 9 juli 1941.
[lxxix] Brief die hij op 13 juni 1934 naar zichzelf
stuurde en ondertekende met “AMDG”
[lxxx]
http://www.bbc.co.uk/works/s2/walters/subjinfo.shtml
[lxxxi] Het Volk, 16 mei 1935
[lxxxii] Dossier Lam Gods, p. 416 en 480, 1994, Karel
Mortier en Noël Kerckhaert, Stichting Mens en Kultuur
[lxxxiii] L’Interprétation du Retable de Saint Bavon à
Gand: l’Agneau mystique des frères Van Eyck, 1920, kanunnik Van den Gheyn, G.
Van Oest & Cie.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten