Voorintekenen op De Openbaring van Arsène Goedertier aan 25 € ipv 29, 50 € kan nog tot 1 september 2014!
De
teruggave van de Sint-Jan de Doper op
28 mei 1934 gebeurde op een zodanige wijze dat we niet meer kunnen spreken over
een doorsnee afpersingszaak. Vroegere onderzoekers zijn hier niet of onvoldoende
op ingegaan.
Eind
mei 1934 zag de meid van Goedertier, Hélène Christiaens, haar baas een langwerpig
pakket in zijn wagen leggen, waarna hij richting Kerkstraat reed. Tussen
haakjes schreef commissaris Luysterborgh: ‘(Gent?)’ – zonder uit te leggen waarom
hij aan die stad dacht. Had de meid Gent
vernoemd? De Wetterse Kerkstraat loopt in zuidelijke richting; aan het
kruispunt met de Hekkerstraat en de Jozef Buyssestraat kon Arsène verscheidene
kanten uit. Op het moment van het verhoor (1 juni 1935) wist Luysterborgh
nochtans heel goed dat de Sint-Jan de Doper terug was bezorgd via
het Brusselse Noordstation, op 28 mei 1934 om acht uur ’s morgens – want zo was
gebleken uit het verhoor van de stationsambtenaar Alex Puissant. Op 25 mei had
Arsène via een krantenadvertentie in de Brusselse krant La Dernière Heure de
bevestiging gekregen dat zijn voorstel was aangenomen. Het duurde dus drie
dagen vooraleer de grisaille werd afgegeven.
We
mogen ervan uitgaan dat Arsène in de namiddag van de 26ste of de 27ste
mei met de Sint-Jan de Doper is
weggereden. Waar heeft hij het paneel naartoe gebracht? Uit de getuigenis van
de meid kunnen we opmaken dat hij het paneel ergens voor een enkele nacht heeft
ondergebracht, om het de dag erna zeer vroeg in de morgen op te halen.
Vervolgens heeft hij het om acht uur in het Brusselse Noordstation afgegeven. Waarom
handelde Goedertier op deze manier? Hij verhoogde alleen maar de kans om gevat
te worden, en kon even goed in de voormiddag met zijn wagen naar Brussel
gereden zijn om de grisaille diezelfde dag nog in bewaring te geven. De afstand
Wetteren–Brussel Noord, via de oude baan, bedroeg destijds bij benadering 44
km. Deze route kon hij met zijn Chevrolet makkelijk in een uur afleggen. In
enkele uren tijd zou de hele transactie afgehandeld zijn. Maar om een of andere
reden heeft hij het anders aangepakt.
De
restitutie van de Sint-Jan de Doper zorgde
voor een hachelijke fase in zijn planning. Het was de enige gelegenheid waarbij
hij in rechtsreeks contact kwam met derden, die hem achteraf zouden kunnen
beschrijven. Hij was genoodzaakt met het paneel in de hand het Noordstation binnen
te wandelen. Het was te riskant om met zijn wagen naar Brussel te rijden, want
dan zou hij daar ergens het paneel uit de wagen moeten halen om er vervolgens
mee naar het Noordstation te stappen. De trein was evenmin een optie. Om de risico’s
te beperken, moest hij ook de wandelafstand zo beperkt mogelijk houden. Koos hij
voor het kantoor van Plantexel (Mechelsestraat 35, Brussel), dan zou hij
eveneens een enorm risico nemen. Men was het wel van hem gewoon dat hij thuis
met schilderijen zeulde… maar bij Plantexel?
Thuis had hij de bergplaats goed gecamoufleerd tegen nieuwsgierige blikken.
Geen enkele van zijn huisgenoten zou het aandurven het behang weg te trekken.
Maar was dat ook zo voor een andere tijdelijke berging waar hij ’s nachts geen
controle over had? Hoewel het kantoor van Plantexel op een boogscheut van het
Noordstation lag (400 meter), was het niet raadzaam het als voorlopige
bergplaats te gebruiken. Want hoe moest hij het ongezien ter plaatse brengen en
verbergen?
En
dan denken we weer aan de reeds besproken mobiele bergplaats. Water was volgens
Arsène de beste plaats om iets te verbergen. Stel dat hij met een schip van
Wetteren naar Brussel is gevaren. Achter het Noordstation bevond zich het Vergotedok.
In die tijd kon je van het Bassin Vergote naar het Bassin de Batelage varen.[i] Het dok is later gedempt.
Let op de naam die overeenstemt met die van het dok achter de
Sint-Baafskathedraal. De wandelafstand van het Bassin de Batelage naar het
Noordstation bedroeg 500 meter. Te voet leg je deze afstand af in zes minuten.
Maar
waarom zou Goedertier de Sint-Jan de
Doper een dag eerder op het schip verbergen? De volgende hypothese geeft
een antwoord op die vraag. Enkele dagen na elf april lag het schip langs de
kade van Wetteren. Sint-Jan de Doper
werd boven de kast verborgen; De
Rechtvaardige Rechters bleven op het schip. Kort daarna voer het schip via
de Schelde de Willebroekse vaart op, richting Brussel. Vooraleer door te varen
naar het Bassin de Batelage in Brussel, meerde het schip onderweg aan om De Rechtvaardige Rechters te verbergen.
Het vaartuig werd, in de buurt van een treinstation, op een rustige plaats aangemeerd.
Ondertussen zijn er acht dagen verstreken. Het is 19 april 1934.
Het
duurde nog 36 dagen vooraleer Goedertier de bevestiging kreeg dat zijn voorstel
werd aangenomen. Heel die tijd lag het vaartuig zonder buit op zijn kapitein te
wachten. Op 25 mei was het dan eindelijk zo ver. Goedertier opteerde toen niet
alleen voor een veilige methode om de grisaille terug te bezorgen, het gebeurde
ook volledig naar de geest van zijn misdaadromans. Op 26 mei begaf hij zich
naar het schip om het grondig te inspecteren. Hij nam zijn tijd, schaduwde het
schip uitgebreid – want de kans bestond dat de politie op het spoor was gekomen
van zijn geheim wapen. Toen de kust veilig bleek, reed hij er de volgende dag,
kort na de middag, heen. Zijn Chevrolet parkeerde hij in de buurt, hij nam de
grisaille uit de wagen en wandelde ermee naar het schip. Het lag langs een
rustig deel van de vaart, hij kon dus ongestoord te werk gaan. Daarna voer hij
naar het Bassin de Batelage, meerde aan op een goede plek, nam in het
Noordstation de trein. Hij stapte uit aan het station waar hij eerder zijn Chevrolet
had achtergelaten, en reed met zijn wagen naar huis. Tegen het avondmaal was
hij terug thuis en lag de grisaille vlakbij het Noordstation te wachten op zijn
restitutie.
De
volgende dag reed Goedertier vroeg in de ochtend met de trein van Wetteren naar
het Noordstation van Brussel. Hij haalde het schilderij uit het schip, dat 500
meter verder lag aangemeerd, en wandelde ermee terug. Om acht uur gaf hij het
in bewaring aan de stationsambtenaar. Na het
depotbiljet ter plaatse te hebben gepost, klom hij terug aan boord en bracht
het schip terug naar zijn eigenaar. Als het schip was afgehuurd van iemand uit het Gentse, moest hij zo’n 100 km varen.[1]
Dit nam algauw een hele dag in beslag. Maar dat was geen probleem, zijn geheim
wapen had geen functie meer, de toestand was terug genormaliseerd, alle sporen
waren uitgewist. Daarom moest Sint-Jan de
Doper zo vroeg in de morgen afgegeven worden (en een dag eerder naar het
schip gebracht worden): voerde hij alles in één dag uit, dan bleef zijn
Chevrolet aan de vaart staan. Als hij het schip dan tegen de avond terug aan de
eigenaar bezorgde, kon hij niet meer over zijn auto beschikken. Het was altijd
mogelijk dat Julienne of iemand anders de afwezigheid van de wagen opmerkte en
lastige vragen ging stellen. Na de restitutie van de Sint-Jan de Doper was het ook niet aangewezen om de Chevrolet een
hele nacht onbeheerd achter te laten. Daar kwam nog bij dat hij meer tijd nodig
had, als hij alles in een dag wilde uitvoeren. Want dan zou hij eerst nog naar de Bassin de
Batelage moeten varen, en dit was misschien niet zo ver, maar aan de sluizen
van het Bassin de Vergote kon hij veel tijd verliezen. Tijd die hij nodig had
om het schip terug naar het Gentse te varen.
Goedertier
bewaarde de grisaille een tijdje thuis, omdat hij niet wist hoelang de onderhandelingen
zouden duren. Hij was er vrij gerust in dat een schilderij voor een achttal
dagen onder behoorlijke omstandigheden op een schip bewaard kon worden, maar
zou dit nog het geval zijn voor meerdere maanden? De afgifte van de grisaille
was een delicaat moment in zijn draaiboek, en hij nam dan ook de nodige voorzorgsmaatregelen.
Arsène Lupin stond bekend om zijn meesterlijke vermommingen; met enkele
eenvoudige ingrepen slaagde de gentleman-inbreker erin incognito op te treden. Toen
de stationsambtenaar werd verhoord, omschreef hij de persoon die het paneel
afleverde als ‘eerder klein van gestalte, vrij mollig, ongeveer 50 jaar,
uiterlijk vrij welstellend, zwart haar, een snor en een grijs puntbaardje’. Had
Goedertier zich vermomd met een vals baardje?
De
ambtenaar vroeg of het om een schilderij ging, Arsène reageerde laconiek en
ontkennend: het was een plank. Hij kreeg een depotbiljet en voegde dit bij zijn
derde brief, kleefde de groene omslag dicht en postte hem ter plaatse. Goedertier
leverde de Sint-Jan de Doper dus zelf
af; als hij al handlangers bij de zaak betrok, wilde hij niet het risico lopen
dat de inhoud van deze belangrijke brief door derden werd gelezen. Een
uitspraak van Goedertier doet evenwel vermoeden dat hij alleen handelde. De
perfecte misdaad, zo legde hij uit, was ‘…een diefstal helemaal alleen, zonder
ook maar een medeplichtige…’[ii] Nochtans merkten
onderzoekers eerder al op dat Goedertier op deze manier ook een ernstige
onvoorzichtigheid beging. Rudy Pieters verwoordde het zo: ‘Door het depotbiljet meteen te verzenden
hield D.U.A. de periode dat hij niet over Johannes de Doper (Sint-Jan)
kon waken, zeer kort. Dat hield een risico in. Zodra de bisschop de brief ontving,
kon het gerecht het stationspersoneel ondervragen, en hoe minder lang de
afgifte geleden was, hoe groter de kans dat een bediende zich een gezicht zou
herinneren. Dat bleek inderdaad het geval.’[iii]
Karel Mortier, Noël Kerckhaert en Jos Cels hielden het bij dezelfde conclusie.
Maar was het wel een onvoorzichtigheid? Misschien had Goedertier een goede
reden waarom hij de brief zo snel postte! Hij was verstandig genoeg om de
risico’s onder ogen te zien. Hier gaan we later verder op in.
Waar iedereen blijkbaar overheen heeft gekeken, is dat
Arsène Goedertier een nog veel groter en zinloos risico liep. Hij gaf de
grisaille kosteloos terug, als zogenaamd bewijs dat hij ook in het bezit was
van De Rechtvaardige Rechters. De reactie van de stationsbediende viel echter niet te
voorspellen. Wat als deze zich van de inhoud van het pakket wilde vergewissen?
Wetend dat er kort daarvoor een grote kunstdiefstal was gepleegd, stelde deze
attente man inderdaad de vraag of het pak geen schilderij bevatte! En dan
hebben we het nog niet gehad over Sint-Jan
de Doper die gedurende meerdere weken bij Goedertier thuis werd verborgen.
Terwijl hij aan de slag was met de grisaille werd hij betrapt door zijn meid!
Hoeveel penibele situaties hebben zich nog voorgedaan? Thuis, of ergens onderweg
tussen Wetteren en het Noordstation van Brussel, bestond er een reëel gevaar op
ontdekking!
Twee
belangrijke elementen dienen dan ook verder geanalyseerd te worden: de
gebruikte methodiek om het bewijs te leveren, en om de grisaille terug te geven. Er waren veel eenvoudiger en veiliger manieren om te bewijzen dat hij in het bezit was van beide kunstwerken. We
kunnen dit illustreren met de volgende anekdote. Op 23 en 29 juli 1935 ontving
het bisdom de afpersingsbrieven van een zekere ‘T.O.R. 24’ die beweerde in het
bezit te zijn van De Rechtvaardige Rechters. Hierop
besloot het gerecht in La Dernière
Heure de volgende tekst in te lassen: ‘T.O.R.
24. Donn. description revers obj.’ Het was dus voldoende om een
beschrijving te bezorgen van de geparketteerde achterkant van beide panelen om
te bewijzen dat men ze bezat. Commissaris Luysterborgh maakte hierover de
volgende opmerking: ‘Daar de rugzijde
van het nog vermiste paneel op een bijzondere wijze afgewerkt is, en nl. door
latten beslagen is, denken wij dat een persoon die niet in ’t bezit is van het
paneel op geen bevredigende wijze de gevraagde beschrijving zal kunnen geven.’[iv]
Als Goedertier deze methode had toegepast, zou hij
zich heel wat moeilijkheden bespaard hebben. Er was nog een andere optie: een
klein stukje van de parkettage afzagen en opsturen, zodat men kon vergelijken
met het houten bindwerk van een van de andere zijluiken. We kunnen ook heel wat
bedenkingen maken bij de werkwijze waarmee Goedertier de grisaille heeft
terugbezorgd. Voor De Rechtvaardige Rechters wilde hij de plaats aanduiden
waar men het schilderij kon ophalen, een methode die voor hem niet het minste
gevaar opleverde. Waarom hanteerde hij dan voor Sint-Jan de Doper niet
dezelfde modus operandi?
Na de diefstal was het logischer geweest beide
panelen weg te stoppen in een geheime bergplaats, desnoods op twee
verschillende locaties die geen van beide met zijn persoon gelinkt konden
worden. Dat zou hem een stevige basis opgeleverd hebben om tot de onderhandelingen
over te gaan. Met een beschrijving van de achterkant van de schilderijen kon
hij bewijzen dat ze in zijn bezit waren. Wilde hij de grisaille gratis teruggeven,
dan kon hij simpelweg de plaats aanwijzen waar Sint-Jan de Doper te
vinden was. Waarom wilde hij dat overigens absoluut doen, en gratis nog wel? Het paneel had een grote waarde,
minder dan De Rechtvaardige Rechters,
maar toch. Het lijkt erop dat de ingewikkelde constructie die Arsène Goedertier uitbroedde een doel diende
dat tot dusver nog niet de revue is gepasseerd... Ik heb er al op gewezen dat we
in dit geval niet over een conventionele afpersing mogen spreken. Hier is meer
aan de hand. En we kunnen het geheim van Arsène Goedertier alleen achterhalen
als we elke eigenaardigheid, hoe klein ook, secuur bestuderen.
Na
de teruggave van de grisaille, en in de volgende (derde) afpersingsbrief,
schreef Goedertier nog: ‘Over drie
dagen zullen wij u het adres bezorgen van de persoon aan wie u het pakje zult
moeten bezorgen dat onze commissie bevat, in overeenstemming met onze vroegere
aanwijzingen. Gelieve het nodige te doen opdat het verzegelde pakje onmiddellijk
aan de aangewezen persoon overgemaakt zou worden.’ Hij was er toen al
zeker van dat het adres, waar men het losgeld binnen de drie dagen moest
afleveren, door hem gekend zou zijn. Daar moest dan het pakje aan een
‘aangewezen persoon’ worden afgeleverd.
Drie dagen later, op 31 mei,
volgde de vierde afpersingsbrief. Op de derde regel van deze brief liet hij
aanvankelijk plaats open en typte er een stippellijn. Later werd op deze stippellijn
het gedeeltelijke adres van pastoor Meulepas getypt. Het valt op dat hij
aanvankelijk veel te weinig ruimte voorzag om het volledige adres te kunnen
typen. Onderaan de brief werd dan het adres van pastoor Meulepas volledig weergegeven.
Op de doorslag van deze brief, die na zijn dood bij hem thuis werd gevonden,
was dit adres niet terug te vinden.
Dit
betekent dat hij na het typen van zijn tekst de brief uit de typemachine
haalde, en het blad er later zonder carbon terug instak om het bewuste adres op
de stippellijn te typen. Dit kan men ook opmaken uit het gegeven dat het adres
op een andere hoogte is getypt dan de voorgaande woorden uit dezelfde zin.
Op
27 juni 1935 verklaren de gezusters Breydels (Bertha en José), die tegenover de
Tekenacademie van Wetteren wonen, aan inspecteur Aerens, dat ze Goedertier
‘verleden jaar, in den loop van den zomer, denkelijk vanaf juni, minstens een
vijftiental keren in de Academie zien binnengaan’. Ze zagen hem ook een keer
een draagbare schrijfmachine naar binnen dragen. Diezelfde avond verliet hij de
tekenschool zonder schrijfmachine.[v]
Hieruit
zouden we kunnen afleiden dat Goedertier, nadat hij zijn derde brief in Brussel
had gepost, naar huis was gereden om zijn vierde brief voor te bereiden. Toen
die klaar was, begaf hij zich met het klad naar de Tekenacademie in Wetteren.
In het beste geval reed hij er diezelfde maandag nog naartoe. Hij typte daar
zijn vierde brief, zonder het adres van pastoor Meulepas te vermelden. Daarna
haalde hij deze brief samen met zijn doorslag uit de typmachine en reed hij terug.
Omdat het te gevaarlijk was om deze brief op de academie of thuis te bewaren,
borg hij hem waarschijnlijk op in een kluis. Om de belofte waar te maken die
hij in zijn derde brief had gedaan, beschikte hij nu nog over twee dagen om het
adres voor het losgeld te zoeken. Nadat hij die keuze had gemaakt, moest hij
het adres van pastoor Meulepas nog op de brief typen (hij gebruikte hiervoor
hetzelfde toestel). En dus moest hij eerst zijn brief uit de kluis halen en
zich daarna naar de Tekenacademie begeven, enkel en alleen om het adres van Meulepas
op de originele brief te typen. De doorslag werd niet meer gebruikt.
Maar
deze redenering loopt duidelijk mank. Iedereen is het erover eens dat Goedertier
het hele opzet grondig voorbereidde. Het is dan ook onlogisch dat hij zich maar
enkele dagen zou geven om een adres te zoeken waar men het losgeld moest afleveren
– toch veruit de meest cruciale fase in de afpersing. De kans was reëel dat men
zou proberen hem te onderscheppen, een reden te meer om de locatie zorgvuldig te
kiezen. En waarom zou hij zo lang gewacht hebben om op zoek te gaan naar een
geschikte locatie? Wat hield hem tegen om dit veel eerder te doen?
Eerder
zagen we dat hij zijn eigen naam en adres bewust verkeerd spelde in de AMDG-brief die hij naar zichzelf
stuurde. Zo kon hij zijn onschuld en onwetendheid aantonen, als men hem bij de
aflevering van het losgeld zou arresteren. Was het gebruik van de stippellijn
een andere manier om speurders op het verkeerde been te zetten? Hij kon
evengoed plaats open gelaten hebben. Een stippellijn wordt in het algemeen gebruikt
bij voorgedrukte formulieren die later door derden ingevuld moeten worden. Wilde
Goedertier er zichzelf op wijzen waar het adres later moest ingevuld worden?
Dit lijkt een beetje absurd. Het voelt meer aan als overacting. Zonder
stippellijn zou het minder opvallen dat het adres er later was aan toegevoegd.
Nu bestaat hier geen twijfel over. Bovendien liet hij veel te weinig plaats
open. Zo liet hij uitschijnen dat het adres van pastoor Meulepas toevallig en
op het laatste moment was uitgekozen. Lag het adres van pastoor Meulepas bijgevolg
al veel vroeger vast dan rond de 30ste mei? Maar waarom wilde hij dan
zo uitdrukkelijk het tegenovergestelde laten uitschijnen? Wat was er zo
speciaal aan deze locatie dat hij het belang ervan wou verdoezelen?
Eerder
werd al uiteengezet dat Arsène Goedertier de Sint-Jan de Doper misschien met een bepaalde bijbedoeling in het
Brusselse Noordstation afleverde. Maar ook met de keuze van het adres voor de
aflevering van het losgeld kan hij een geheime bedoeling gehad hebben…
[1] De Denderbode
schreef op 1/7/1909 dat de drie gebroeders Comhaire door de gendarmen werden
gevat na een ‘geldafpersing bij middel van dreigbrieven’. Ze droegen hun
slachtoffers op om een gevulde geldbeugel, met een kurken stop aan een koord, in
het water te laten zakken waarna ze de buit op een onbewaakt ogenblik kwamen
oppikken. Bleek dat ze hun boot hadden ‘afgehuurd bij den heer Dua, Coupure’.
Volgens een Gentse postkaart verhuurde P. DUA boten aan de Bijlokekaai. In zijn
atelier aan de Rooigemlaan vervaardigde hij ‘vaartuigen van allerlei aard’.
[i] Kaart Bruxelles (31/3), Imp. Litho de
l’Institut Cartographique Militaire 1935.
[ii] La
Flandre Liberale, 22 mei 1935
[iii] De wraak van het Lam Gods, p. 69, Rudy
Pieters, 2004, Uitgeverij Van Halewyck
[iv] Proces verbaal 1549, 3 augustus 1935,
Gerechtelijke politie Gent, Gerechtelijk dossier Gent
Geen opmerkingen:
Een reactie posten