Brussel, zeven februari 1906, kwart voor twaalf. Onder een heldere sterrenhemel schrijdt een man door de verlichte straten van de Groot Godshuiswijk. Ongewild trekt hij de aandacht van enkele late voorbijgangers. In zijn linkerarm houdt hij een groot bruin pakket. Schichtig kijkt hij van links naar rechts. Als iemand zijn pad kruist, laat hij zijn bolhoed ietwat over zijn ogen zakken en draait zijn hoofd weg van de nieuwsgierige blikken. In de Lakensestraat houdt hij met zijn zwart lederen laarzen een stevig tempo aan. Nu nadert hij de Zwarte Lievevrouwstraat. Plots slaat hij linksaf en duikt de verlaten Zwaluwenstraat in. Ter hoogte van huisnummer 14 houdt hij halt. Het pand waar hij voor staat is in heropbouw. De werf is afgesloten met een houten omheining. Het lijkt erop dat hij zijn pakket achter de schutting wil leggen, maar dan bedenkt hij zich. Hij bestudeert de omgeving grondig. Bedachtzaam wandelt hij terug tot aan de Zwaluwenstraat 22. Naast de deur hangt een gravure: Janssens G. – Fleurs et couronnes mortuaires.
Enkele minuten later wandelt Joseph Eylenbosch
met zijn zoontje door de Zwaluwenstraat naar huis. De brigadier-machinist heeft
zojuist zijn dienst in de Alhambraschouwburg beëindigd. Op de drempel van het
huis met het nummer 22 ziet hij een vreemd bruin pakket liggen. Hij stuurt zijn
zoontje naar de politieagent die hij even daarvoor in de Bloemenstraat heeft
opgemerkt. Ondertussen vervoegt Pierre Noël, figurant-chauffeur bij de
schouwburg, zich met twee kinderen van een vriend bij zijn collega.
Politieagent Gustave Vandamme haast zich ter plaatse en bestudeert het verdacht
pakket. Hij tilt het op, vindt het nogal zwaar, betast het. Aan de ene kant
voelt hij iets bolvormigs, waardoor hij in eerste instantie denkt aan Hollandse
kaas. Het is met enkele koorden ingepakt in bruin papier; de koorden vormen aan
de bovenkant een soort handvat.
Op zijn beurt betast Pierre Noël het pak en
zegt: ‘Er is hier een arm, ik voel het.’
Vandamme voelt opnieuw en roept verschrikt: ‘Is
dat een hoofd? Misschien van een dode hond!?’
Intussen zijn er heel wat mensen bij komen
staan. De agent besluit het pakket niet ter plaatse open te maken. Hij vreest
dat hij met een Brusselse ‘zwanzer’ te maken heeft, en vraagt aan Pierre Noël
of hij het pakket naar het politiekantoor van de derde divisie kan dragen. Op
het vinden van een verdacht object op straat staat namelijk een premie van
vijftig cent tot drie frank. Noël stemt toe en het zestal vertrekt naar de
Nieuwe Graanmarkt 13. Vandamme zet zich aan de kop, gevolgd door de moeizaam
stappende Noël, een angstige Eylenbosch en drie slaapdronken kinderen. Het touw
snijdt in Noëls handpalm en vingers. Voortdurend moet hij het pakket in de
andere hand nemen. Wanneer hij merkt dat zijn handen beginnen te bloeden, zegt
hij tegen Vandamme: ‘Voor een zwans is het er een die zwaar weegt.’
Om vijf na twaalf komt het gezelschap aan op het
politiebureau. Vandamme meldt zich aan bij de officier van dienst Hennuy. De
officier, amper geïnteresseerd in het pakket, verwijst de agent door naar het
bureau van speciaal-agent Desmedt. Hennuy zegt dat ze het pak daar maar moeten
openen. De bundel wordt voor de schrijftafel van Desmedt op de grond gelegd.
Desmedt toont al evenmin belangstelling; hij blijft gewoon in zijn bureaustoel
zitten, een positie vanwaar hij het voorwerp niet kan zien. De bezorgde
Eylenbosch trekt zich met de drie kinderen terug in een aanpalende kamer. Een
koude rilling trekt van zijn hals tot aan zijn onderrug.
Vandamme en Noël inspecteren het pakket
nogmaals, ditmaal ongestoord en beter belicht. Het is met de grootst mogelijke
zorgvuldigheid verpakt in bruin papier. Een enkel lang sterk touw loopt eenmaal
in de lengte en tweemaal over de breedte, waardoor het verdeeld wordt in zes
sectoren. Hierdoor krijgt het de vorm van een koffer, met aan de bovenkant een
handgreep. Vandamme, gehinderd door zijn
kapot en sabel, kan niet hurken. Dus begint Noël het touw los te maken.
Na het verwijderen van het stinkende bruine
papier verschijnt er een groene stof. ‘Nou, het zijn gewoon oude afgedankte
klederen,’ zegt Vandamme.
‘Het is wel erg zwaar voor oude klederen,’
antwoordt Noël.
Deze keer is de stoffen bundel eenmaal
omwonden in de lengte en eenmaal in de breedte. Een andere agent kan het niet
meer aanzien. Hij neemt zijn zakmes en snijdt met een enkele krachtige haal het
touw door. De groene stof ontrolt zich in een golvende beweging en de
omstaanders springen verschrikt achteruit… voor het lichaam van een kind. Onder
de lange blonde lokken zien ze een mooi, onschuldig gezichtje dat noch pijn,
noch angst lijkt uit te drukken. De half gesloten blauwe ogen, schijnen verzonken
in de onschuldige dromen van een zoete slaap. Maar lange bruine sokken bedekken haar mond, als om
haar het eeuwige zwijgen op te leggen. Lichte strepen bloed in de mondhoeken.
Haar kleine broek bedekt de rest van het lichaam als een lijkwade. Haar handjes
voelen nog warm aan.
Er lijkt iets niet in orde met de proporties
van haar lichaam. Langzaam tilt Noël het rokje van het kind omhoog. Ze kunnen
hun ogen niet geloven. De twee beentjes van het arme kind zijn afgesneden… en
nergens te bespeuren!
Zondag 24 oktober 1999, 13 uur. Op de E19,
ergens tussen Antwerpen en Brussel, zit ik in mijn wagen verward voor me uit te
staren. Vannacht heb ik geen oog dicht gedaan. Ik kon de gedachte niet van me afzetten.
Zou de gekke inval die ik gisteren kreeg misschien toch niet zo gek zijn? Heeft
iemand voor mij eigenlijk al aan deze locatie gedacht? De gedachte alleen al is
te gek voor woorden. Maar stel… Hoe zou de plaats er bij liggen? Waren er
praktische belemmeringen om iets weg te stoppen? En wie zou het in zijn hoofd
halen om in zo een gebouw een van de kostbaarste kunstwerken ter wereld te
verbergen? De afperser heeft zich echter laten ontvallen dat het kunstwerk verborgen
is op een plaats waar niemand het zal zoeken. Zijn woorden van lang geleden
spoken door mijn hoofd. Volgt men zijn instructies niet, dan zal het kostbare
juweel voor eeuwig verloren zijn. Zal zich een openbare nachtmerrie voltrekken.
Ook beweerde hij dat het kunstwerk niet was gestolen, maar verplaatst.
Verdwaasd als ik ben, rij ik de juiste afrit
voorbij. Mijn agitatie staat in een schril contrast tot mijn gemoedstoestand
van gisterenmiddag. Toen kuierde ik nog relaxed rond tussen de boekenrekken in
de bibliotheek van mijn geboortedorp. Hoewel ik tegenwoordig in het meer hectische
Deurne woon, zoek ik af en toe de rust op van de Brasschaatse parkgemeente. Twee wetenschappelijke tijdschriften heb ik
reeds onder mijn arm geborgen, wanneer mijn aandacht getrokken wordt door een
dik boek. In grote rode letters staat er op de rug: Dossier Lam Gods. Ik heb wel zin in een goed boek, begin het te
doorbladen. Achteraan bevindt zich een bijlage: Agnus Dei, De diefstal van de Rechtvaardige Rechters. Verslag en fotoreportage
van de verfilming van deze kunstroof tot een docudrama door Panorama o.l.v.
regisseur Jean-Pierre Coppens en uitgezonden door TV 1 op 7 april 1994.
Ik herinner me deze intrigerende uitzending
van vijf jaar geleden nog. Ze handelde over de diefstal van De Rechtvaardige Rechters op 11 april
1934 uit de Sint-Baafskathedraal van Gent. Het paneel is tot de dag van vandaag
onvindbaar. Nu besef ik pas dat deze uitzending gebaseerd is op dit boek van
Karel Mortier en Noël Kerckhaert. Mijn besluit is vlug genomen: deze lectuur zal
me wel een paar dagen zoet houden, denk ik…
Op pagina 35 wordt mijn aandacht een eerste
keer speciaal gewekt. ‘Naast de geschiedenis van de aanbidding van het Lam Gods,’
schrijven de auteurs, ‘is ook kennis van het tijdsgebeuren nuttig én nodig om
het verloop van deze ophefmakende zaak te begrijpen. Het zou verkeerd zijn de
diefstal en het daaropvolgend onderzoek niet te willen zien in het licht en het
kader van wat er toen aan de hand was. We kunnen hier niet genoeg de nadruk op
leggen.’
Bij pagina 115, waar de zevende
afpersingsbrief van D.U.A. wordt behandeld, voel ik een schok door mijn lichaam
gaan. Hier lijkt me niet zozeer sprake van de ingewikkelde code waar men al
decennia naar op zoek is, maar eerder van een ‘Spielerei’ van de afperser. Is dit
echt een speels verborgen feit, dan wordt er niet enkel een link gelegd tussen De Rechtvaardige Rechters en een
welbepaald persoon, maar ook naar een mogelijke locatie. En wat voor één!
Spontaan denk ik terug aan pagina 35. Maar de aard van de locatie lijkt zo ver
gezocht… Men zal me krankzinnig verklaren als ik hiermee naar buiten kom!
Terwijl ik verder lees, krijg ik echter steeds
meer het gevoel dat de plaats die ik voor ogen heb misschien toch niet te gek is
voor woorden. Denkend aan de psychologie van de afperser lijkt alles mogelijk
in deze zaak, zelfs het meest ondenkbare! De afperser sprak over een publieke
plaats, waar hij het paneel had verborgen, maar om een of andere reden zelf
niet meer bij kon. ‘Mijn’ locatie… is
dat eigenlijk wel een publieke plaats? Ik surf er naartoe op het internet: de
locatie is wel degelijk toegankelijk voor het publiek, elke zondagnamiddag van
14 uur tot 17 uur. De kans is groot dat dit in de jaren dertig ook reeds het
geval was. Ik besluit er de volgende dag heen te rijden.
Afrit gemist… en dus neem ik de volgende en
kom ik terecht in Schaarbeek. Gelukkig weet ik nog dat ‘mijn’ locatie ten
noordwesten van Schaarbeek ligt. Ik oriënteer me op de zon en al gauw zie ik in
de verte de atypische toren van het bijgebouw opdoemen. Enkel de hindernis van
het kanaal nog nemen en mijn reisdoel is bereikt.
Vooraleer ik het gebouw kan betreden, moet ik
door een kerk wandelen. Nu ja kerk, het lijkt meer een ruïne. Aan de buitenkant
zijn op verschillende plaatsen netten gespannen om voorbijgangers te beschermen
tegen vallende stenen. Hier en daar een balustrade waarop een eenvoudige
mededeling is bevestigd: ‘Gevaar, geen doorgang.’ Het lijkt erop dat het neogotisch
bouwwerk, dat meer weg heeft van een amalgaam van verschillende stijlen doorspekt
met anachronismen, nooit klaar is geraakt. De amorfe natuurstenen blokken geven
de kerk een aparte aanblik. Hoewel de constructie uit de 19de eeuw
stamt, wachten er nog steeds veel pinakels op hun beeldhouwer.
In de kerk loop ik recht op mijn doel af. Onderweg
kijk ik links en rechts over mijn schouder. Het interieur bestaat uit drie hoge
beuken waarbij smalle laatgotische zuilen de zijbeuken tot een relatief smalle
corridor herleiden. Aan de rechterzijde een biechtstoel, verderop het koor met
het altaar. Daarnaast trappen naar beneden. De ketting die er normaal voor hangt,
is opzij gedaan. Het vertrek staat open voor het publiek.
De eerste trap naar beneden leidt me naar een
tussenplatform dat versierd is met negen wapenschilden van de toenmalige
provincies van België, uitgevoerd in een meesterlijk mozaïekpatroon. De volgende
trap wordt afgescheiden door majestueuze sculpturale poorten die open staan.
Gespannen daal ik af.
In plaats van een civiele toezichthouder
slentert er een rijkswachter rond die duidelijk niet aan zijn spannendste
opdracht bezig is. Ik zoek de plek waar de afperser in zijn zevende brief
mogelijk speels naar verwees. Zodra ik daar ben aangekomen, begin ik naarstig
naar aanwijzingen te zoeken. Zijn er ergens initialen te zien? DUA? ANS? Niets.
Minutieus inspecteer ik de ruimte. Muren,
vloeren, gewelven. Alle aanwezige objecten worden nauwgezet gecontroleerd. Telkens
hetzelfde resultaat: niets. Was het in 1934 mogelijk hier iets te verbergen?
Alles ziet er nu zo steriel uit. Vandaag de dag zou het in ieder geval zo goed
als onmogelijk zijn hier een pakket met die afmetingen te verstoppen. De
anticlimax hangt in de lucht. En toch laat ik me niet ontmoedigen. Ik doe mijn
ronde in de kerk zelf. Ik bekijk de buitenkant, loop rond het gebouw, maar het
resultaat blijft even negatief.
Ik besluit huiswaarts te keren. Onderweg besef
ik dat er meer voorbereiding en vooral meer opzoekingen aan te pas moeten komen,
als ik enig resultaat wil bereiken. En
op voorwaarde dat ik op het goede spoor zit, natuurlijk.
De week erna ga ik in de bibliotheek op zoek
naar documentatie over de locatie en de persoon die ermee gelinkt wordt. Ik vat
opnieuw moed. In het voorjaar van 1934 kreeg het half-onderaardse bijgebouw een
grondige renovatiebeurt. De toestand toen was helemaal niet te vergelijken met
wat ze vandaag is. Klaarblijkelijk kon er ook een logische link gelegd worden
tussen het gestolen paneel en de persoon die ik voor ogen had.
Ik ga de locatie nog een keer bezoeken, kan de
toestand nu bestuderen vanuit een nieuwe invalshoek. Maar echte bewijzen vind
ik niet. Ook niet op het nabijgelegen kerkhof of in de naaste omgeving.
Opnieuw moet ik onverrichterzake huistoe
keren. Maar in de maanden die volgen probeer ik meer aanknopingspunten te
vinden. Ik neem er Dossier Lam Gods nog
eens bij, en andere lectuur over de diefstal van De Rechtvaardige Rechters. En dan, op een weekdag, keer ik nog eens
terug naar de locatie. Nogmaals lijkt mijn onderneming vergeefs te zijn
geweest. Een beetje ontmoedigd rij ik naar huis. Net buiten Brussel wil ik in
eerste instantie weer de afrit naar de E19 nemen, omdat ik ervan uitga dat dit
de snelste weg naar Antwerpen is. Plots doemt echter het bordje van de autoweg
A12 richting Antwerpen op. De E19 zou op dit uur wel eens heel druk kunnen
zijn, en de A12 telt weliswaar heel wat verkeerslichten, maar toch lijkt het me
de beste keuze. En zonder het te beseffen neem ik zo, in deze luttele seconden,
een beslissing die voor een cruciale doorbraak zal zorgen…
Geen opmerkingen:
Een reactie posten