Max Winders werd geboren in Antwerpen op 22
april 1882. Hij voltooide zijn studies architectuur, beeldhouwkunst en
schilderkunst aan de Koninklijke Academie van Antwerpen. Hij was jarenlang
voorzitter van de Koninklijke Commissie voor Monumenten en Landschappen,
beheerder van het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium en
oud-voorzitter van de Koninklijke Archeologische Academie van België.
In 1914 kreeg hij van minister De Broqueville
de opdracht de Belgische goudreserve in Engeland in veiligheid te brengen. Bij
de derde overtocht werd hij vergezeld door koningin Elisabeth, prinses
Marie-Josée en de prinsen Leopold en Karel. Na die overtocht ontstond er een
hechte vriendschapsband tussen het vorstenhuis en Max Winders.
Vanaf dat ogenblik waren ‘Max Winders’ en ‘kunst’
in ons land synoniem geworden. Zowel tijdens de Eerste als de Tweede
Wereldoorlog werd hij, als ‘vurig strijder voor het behoud van ons
kunstpatrimonium’, belast met de zorg voor onze kunstschatten. In de jaren
veertig werd Winders lid van het prestigieuze Institut de France, afdeling Académie des
Beaux Arts.
Voor de Tweede Wereldoorlog had Winders vooral
bekendheid verworven door in 1935 deel te nemen aan de opzoekingen naar het
stoffelijk overschot van hertogin Margaretha van York, begraven in de kapel van
de Franciscanen in Mechelen.
![]() |
Uiterst rechts: Max Winders (1942) |
Als voorzitter van de Koninklijke Commissie
voor Monumenten en Landschappen (de koninklijke crypte viel onder zijn
rechtsreeks beheer), beschermheer van de kunst, trouwe vriend van koning Albert I en specialist in het
opsporen van stoffelijke overschotten, was hij voor koning Leopold III de
geknipte persoon om het netelige probleem rond De Rechtvaardige Rechters aan te
pakken. Op 10 juni 1942, in de periode dat bij de weduwe van Arsène borstkanker
werd vastgesteld en de bezetter nauwkeurige opzoekingen deed naar het verloren paneel, werd Winders bij Leopold III geroepen. Op 23 januari 1970
werd hij voor de tweede maal bij de koning geroepen. Tegenover zijn vriend
verklaarde Winders dat hij De Rechtvaardige Rechters in opdracht van de koning
moest bovenhalen. Na een jarenlange polemiek in de pers werd de zaak simpelweg afgesloten met de aanname dat Max Winders een fantast zou zijn.
Bij de uitvaart van Winders op 14 september
1982 stond er aan de voet van het altaar een gravure met de volgende
onderscheidingen: Groot-Officier in de Leopoldorde, Groot-Officier in de Kroonorde,
Groot-Kruis in de ridderorde van de Ridders van het Heilig Graf, Groot-Officier
in de ridderorde van Sint-Sylvester, Officier in het Légion d’Honneur, Burger Kruis 1914-1918, medaille van
koning Albert en de rozetten van Officier in het legioen openbaar onderwijs.
Niet slecht voor een fantast die ook een audiëntie kreeg van paus Paulus VI.
Monseigneur De Kesel verklaarde op 7 maart
2000 dat Winders na de oorlog grote carrière had gemaakt: ‘Hij
zou zwaar beloond geweest zijn door hogerhand opdat hij zou zwijgen. (…) Samen met Mgr. Van Peteghem ben ik nog bij
Winders geweest. Ik had toen de indruk dat hij wel iets wist. Ook de minister
van Justitie was die mening toegedaan.
Men liet ons verstaan dat na het
overlijden van Winders het paneel zou terugkomen.’
Maar dat is dus niet gebeurd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten